Machiavelli

Zijn gebedenboek voor vorsten
Menschen als formule voor machtsverhoudingen

Valeriu Marcu, Machiavell Die Schule der Macht. - (Allert de Lange Verlag, Amsterdam 1937).

Er worden nog altijd menschen gevonden, die koude rillingen krijgen, wanneer men hun den naam noemt van Niccolò Machiavelli, den schrijver van het beroemd en berucht geworden boekje Il Principe; zooals er, omgekeerd, tegenwoordig ook meer en meer menschen gevonden worden, die een verheerlijkt gezicht trekken, wanneer men het woord ‘mechiavellisme’ uitspreekt. De eersten zijn de waardige erfgenamen van de kerk, die haar vloek over deze handleiding voor vorsten heeft uitgesproken en het op den index zette als kettersch venijn; de anderen meenen in mannen als Mussolini en Hitler de beginselen van den Florentijnschen politicus uit de zestiende eeuwsch vleesch geworden te zien en kunnen hun bewondering niet op voor dezen voorlooper der ‘Realpolitik’ jegens Abessinië. Het is echter de vraag, of Machiavelli zich in zijn stoutste verbeeldingen een van deze beide soorten menschen heeft voorgesteld als zijn vijanden en vrienden; want men kan zich zijn verhandeling over den Vorst niet los denken van de omstandigheden, waaronder hij haar schreef. Wie de staatsmanswijsheid en psychologische scherpzinnigheid van Machiavelli ten volle wil apprecieeren, doet er daarom beter aan zich vrij te houden van moralistische vooroordeelen, die nem, als tijdgenoot van de Borgia's niet mogen treffen, maar evenzeer van critieklooze bewondering voor zijn ‘immoralisme’, dat zich immers geenszins heeft geopenbaard in verheerlijking van een zinnelooze dictatuur. Naast Machiavelli als philosoof van de macht staat Machiavelli als philosoof der republikeinsche vrijheid: dat mag men niet vergeten, wanneer men het portret van dezen scepticus vergelijkt met dat van één onzer vervaarlijke demagogen.

De carrière van een boek.

De lotgevallen van het beroemde geschrift zijn trouwens in hun romantiek welsprekende genoeg. Tijdens het leven van Machiavelli werd het niet eens uitgegeven en bleef 't dus vrijwel geheel onbekend. Na zijn dood (1527) verschijnt het, gedrukt in de pauselijke drukkerij en met pauselijk privilegie voorzien! Oorspronkelijk heeft de kerk dus het duivelsproduct niet alleen geduld, maar zelfs een speciale aanbeveling meegegeven. Het was pas de Contrareformatie, die (in 1559) met andere restanten uit een al te tolerante periode Il Principe uit de wereld der geloovigen verbande.. om het op die manier beroemd te maken. Want van dien tijd begint de eigenlijke carrière van Machiavelli, die hij gedurende zijn leven had misgeloopen; zijn handleiding wordt het profane gebedenboek der ‘moderne’ vorsten, waarvan sommigen de sympathie zoover doorvoeren, dat zij er geen oogenblik vankunnen scheiden; de naam Machiavelli wordt een symbool zoowel voor liegen en bedriegen als voor de staatsmanskunst van b.v. een Hendrik IV, wiens ideaal het was, dat ieder Franschman een hoen in den pot zou hebben. Frederik de Groote, zelf later het prototype van den machiavellistischen vorst en een magnifiek bewijs voor Machiavelli's stelling, dat men de handeling van alle menschen, maar vooral die van vorsten louter naar het succes beoordeelt, acht zich niet te goed om een Antimachiavell te schrijven, die de qualiteiten van Machiavelli slechts des te duidelijker aan het licht doet komen. En tot op den dag van heden is er strijdrumoer tusschen degenen, die met Frederik opkomen voor menschelijkheid en gerechtigheid, en hen, die in de staatsraison de hoogste waarde zien. Gemeenlijk vallen in dien strijd veel woorden, die beter ongezegd hadden kunnen blijven, omdat zij de kern van de zaak niet raken; men maakt Machiavelli tot een uithangbord of een verkiezingsbiljet (pro of contra), zonder de omstandigheden in aanmerking te nemen, waaronder zijn hoofdwerk tot stand kwam. Italië van het vreemde despotisme, van de ‘barbaren’ te bevrijden was het concrete doel van Machiavelli; zonder dat doel voor oogen te hebben kan men onmogelijk Machiavelli's daadgevingen beoordeelen. Wie daarbij bedenkt, dat in 1527, het jaar van zijn dood, de Lutheraansche huurtroepen van Karel V. de allerkatholiekste majesteit, Rome plunderden en de priestelijke autoriteit door de meest ‘barbaarsche’ grappen beleedigden, die staat ook voor 't drama van dezen politieken scepticus, wiens denkwijze geheel en al samenvalt met den stijl van het bijna heidendom geworden katholicisme der Medici, die daarom evenmin past in den komenden tijd van godsdienstoorlogen als de humanist Erasmus.

Borgia als paus.

Zooals men zich immers Machiavelli's Vorst niet kan denken zonder den achtergrond van de Italiaansche staatkundige verdeeldheid, zoo kan men zich zijn ‘immoralisme’ evenmin denken zonder het immoralisme van wereld en kerk om hem heen. Machiavelli is in zijn geestelijke structuur volkomen een man van vòòr de ‘breuk’ door de Hervorming, en ergo van vòòr de Contrareformatie; dat zijn werk met pauselijk privilegie werd uitgegeven, is symbolisch, evenzeer als het feit, dat het later door Paulus IV op den index werd geplaatst. Uit de vergelijking van die twee zonderling contrasteerende feiten volgt, dat het niet zoo veel gescheeld heeft, of De Vorst ware een officieel geschrift der kerk geworden.... maar ook, dat het nog juist genoeg gescheeld heeft. Het is een vrij nutteloos spelletje met de geschiedenis zich, af te vragen, wat er wel gebeurd zou zijn, als iets anders niet gebeurd was; het is dus ook vrij nutteloos om zich af te vragen, wat er met de Christelijke (katholieke) kerk gebeurd zou zijn, als de geweldige moralistische tegenbeweging der Hervorming niet zou zijn ontstaan; maar dit is toch zeker, dat door de Hervorming de Contrareformatie in het leven werd geroepen en dat deze Contrareformatie de ontwikkeling der kerk in een richting heeft geleid, lijnrecht in tegenstelling tot die van Macchiavelli's tijd. Het katholisme was bezig heidensch, a-moreel (niet alleen immoreel!) en psychologisch in plaats van theologisch te worden; de renaissancepausen met hun nepoten en hun artistieke cultuur zijn van die richting het levend voorbeeld. Wij zijn gewoon op Alexander Borgia en zijn zoon Cesare af te geven, omdat zij zoo ongeveer alle zonden in zich vereenigden, die men, katalogiseerend, bij elkaar kan brengen; maar om den voorgrond der zonde moet men den veel belangrijker achtergrond van de merkwaardige katholiciteit dier dagen niet verzuimen te zien. Alexander Borgia was de opvolger van Petrus, het hoofd der kerk, en als zoodanig blijft hij met al zijn zonden.... katholiek! Nietzsche heeft dan ook eens gespeeld met deze stoutmoedige idee: Cesare Borgia als paus, en alleen wanbegrip pleegt daaruit af te leiden, dat hij een speciale voorkeur had voor de zonden der Borgia's. Wat Nietzsche immers zeer juist gezien heeft, is dat het katholicisme nooit een schitterender kans op de werkelijke universaliteit heeft gehad dan onder zijn (moralistisch gesproken) slechtste pausen. Het is de Hervorming geweest, die de tegenstelling moraliteit-immoraliteit in dit van heidendom verzadigde Rome heeft geslingerd en het daardoor gedwongen heeft opnieuw in dat geding kleur te bekennen; het is derhalve, in zooverre, Luther geweest, die bewerkstelligde, dat Machiavelli op den index kwam nadat hij aanvankelijk onder pauselijke protectie was geintroduceerd; want het katholicisme van vòòr de Hervorming was op weg de tegenstelling tusschen het Christelijk dogma en de werkelijkheid van een Cesare Borgia in een synthese te vereenigen. Zonder het optreden van Luther, aldus zou men kunnen droomen, had Macchiavelli's Vorst naast het Evangelie een officieel erkend boek kunnen zijn; na Luthers optreden en door de weer bloedig verscherpte tegenstelling tusschen moraal en immoraliteit werd het echter (terwijl het veeleer buiten de Christelijke moraal staat) een officieus geschrift tegen de Christelijke moraal, een duivelsbrevier voor koningen en kardinalen, die hun geheimste gevoelens moesten verbergen voor het oog der wereld, ontoelaatbaar zoowel voor den geloovigen protestant als voor den geloovigen katholiek, zondig zoowel voor het Calvinisme met zijn strenge geloofstucht als voor het ‘hervormde’ katholicisme met zijn inquisitie.

Realisme contra idealisme

Wie Machiavelli's Vorst leest (en het dus niet alleen laat bij het van-hooren-zeggen), zal onder den indruk moeten komen van des schrijvers onaandoenlijkheid. Zijn immoralisme bestaat niet in een heftig uitvaren tegen de moraal; er is voor Machiavelli geen werkelijk probleem der moraal, buiten het probleem der macht om! Dat is het stempel van zijn tijd, waaraan hij alleen op bijzonder intelligente wijze uitdrukking geeft voor het gebied der politiek. Zijn handleiding heeft niet de bedoeling vorsten tot schurken te maken, zooals men zeer ten onrechte vaak hoort beweren; zij is geschreven, behalve om Italië van de heerschappij der barbaren te bevrijden, om den vorst (den idealen vorst, belichaamd voor Machiavelli in de herinnering aan Cesare Borgia) als instrument der macht te rechtvaardigen zonder andere argumenten dan die aan de macht zelve zijn ontleend. Machiavelli wil de realiteit onder oogen zien, die anderen stelselmatig door phraseologie, door dorre abstractie onzichtbaar maken; hij wil dus den vorst bevrijden van het dilettantisme, dat een tusschen schoone leuze en noodzakelijk handelen heen en weer geslingerd wezen verzwakt. ‘Velen hebben zich republieken en monarchieën bij elkaar gefantaseerd, die nooit bestaan hebben; want er is zulk een enorm onderscheid tusschen de wijze, waarop men werkelijk leeft, en de wijze, waarop men zou moeten leven, dat allen, die alleen letten op wat zou moeten gebeuren en niet op datgene wat werkelijk gebeurt zichzelf eer ongelukkig dan gelukkig maken.’ Voor dit beroep op de realiteit als een instantie boven de abstracte theorie kan men moeilijk anders dan groote sympathie koesteren en men behoeft het volstrekt niet eenzijdig te interpreteeren als een rechtvaardiging van de verovering van Abessinië of bepaalde Hitler-coups. De kern van het ‘machiavellisme’ is niet een aanbeveling van de misdaad of trouwbreuk (die in De Vorst bij gelegenheid óók aanbevolen worden, onder zekere condities), maar de aanbeveling van de werkelijkheid boven het ideaal; wie de wenken van Machiavelli ter harte neemt, is daarom nog geen misdadiger, al zijn er ongetwijfeld schurken, die van zijn adviezen geprofiteerd hebben; zij zouden echter ook schurken geweest zijn zonder Machiavelli. In De Vorst kan men immers passages vinden over de liefde van het volk voor den vorst (door Machiavelli als noodzakelijk beschouwd voor zijn regeering) en over de juiste toepassing der wreedheid, waarin onze hedendaagsche dictatoren blijkbaar nog in het geheel niet gestudeerd hebben.....

Luther kon uiteraard in dit geschrift nog geen rol spelen; maar men vindt er den naam van een anderen profeet der moraal, Girolamo Savonarola, den monnik, die Florence tijdelijk tot een oord van boetedoening maakte; een vertegenwoordiger van een ander katholicisme dan dat der renaissance-pausen, dat van het volk, van het fanatisme, van het moreele pathos. ‘Hij viel’, zegt Machiavelli, ‘omdat het hem aan macht ontbrak zijn aanhangers in het geloof aan hem te bestendigen en de twijfelaars daartoe te dwingen.’ De man des geloofs wordt aldus teruggebracht tot een formule van machtsverhoudingen; ‘alle gewapende profeten hebben overwonnen, terwijl alle onbewapende ten gronde gingen.’ Men ziet het: niet geloof (subs. ongeloof) is voor Machiavelli een probleem, maar alleen de mogelijkheid (subs. onmogelijkheid) zich door dat geloof al of niet te handhaven. Het geloof is in deze sfeer een stuk psychologie van de macht. In deze psychologie nu heeft Machiavelli zich verrekend; een tweede Savonarola, met den naam Luther, wierp een onvermoede knuppel in het hoenderhok en schiep aldus een nieuwe wereld van contrasten; maar daarmee is Machiavelli's eisch, om datgene wat gebeurt te stellen boven wat zou moeten gebeuren geenszins van minder kracht geworden.

Machiavelli spiegel voor het heden.

In de biographie van Valeriu Marcu vindt men over Niccolò Machiavelli alle bijzonderheden bijeengebracht, die men gewoonlijk over hem hoort meedeelen. De auteur is bekend geworden door zijn boeken over Lenin en Scharnhorst; er was dus geen enkele reden, waarom hij ook niet een zeer leesbaar boek over Machiavelli zou schrijven.

Dat neemt niet weg (en daarom heb ik het grootste deel van dit artikel niet aan Valeriu Marcu, maar aan Machiavelli zelf gewijd), dat deze met kennis van zaken en routine geschreven studie weinig nieuwe gezichtspunten oplevert; Marcu geeft het inzicht weer van den gemiddelden intellectueel van tegenwoordig, die niet de moralistische verontwaardiging tot maatstaf maakt van zijn beschouwingen, maar veeleer geneigd is rustig te erkennen, dat de theorieën van Machiavelli als historisch element moeten worden aanvaard. ‘Der unzerbrechliche Spiegel, den Niccolò vor des Menschen Seele hielt, kann durch Zeit, Lob und Tadel verkratzt und verunglimpft werden; er glänzt nicht weniger als am ersten Tag’. Deze geenszins onjuist te noemen, maar toch weinig persoonlijk aangevoelde slotzin van het boek geeft het karakter van de geheele biographie vrij goed weer.

Een bezwaar, dat men niet alleen tegen deze ‘vie romancée’, maar tegen het genre als zoodanig kan aanvoeren, is, dat de auteur in zijn ijver om den held zoo dicht mogelijk in de nabijheid van den modernen gemiddelden lezer te brengen, de smakelijkheid van de vertelling boven de documentatie stelt; men weet dus nooit met zekerheid, of Valeriu Marcu het vertelde uit een historische bron dan wel uit zijn duim put (zuigt). Zoo vindt men in dit boek een smakelijke beschrijving van Machiavelli als straatjongen. Een zeer aardig en kleurig tafereel; maar waar heeft Marcu het vandaan? Bij mijn weten is er over Machiavelli's privé-leven tot zijn zeven-en-twintigste jaar niets bekend; een zijner biografen (Kemmerich) zegt, dat deze periode in het diepste duister is gehuld. Heeft Marcu nu een nieuwe bron aangeboord, of psychologiseert hij hier op eigen houtje? De schrijvers van het genre ‘vie romancée’ achten het overbodig van zulke ‘kleinigheden’ rekening en verantwoording te doen.

Een ander gevolg van de familjariteitsneiging is, dat Marcu door termen als ‘autodidact’ (p. 50) of ‘pacifistisch’ (p. 169) wel eens verhoudingen suggereert die den lezer een onjuist beeld geven van den tijd. Machiavelli is zeker geen autodidact in onze beteekenis, en nog minder waren de Florentijnen uit zijn omgeving pacifisten à la Ossietzky. Bovendien mist men bij Marcu een uiteenzetting over Machiavelli's machtsprobleem en den tegenwoordigen tijd, die nu eenmaal een geheel andere tijd is dan die der condottieri en derhalve ook een geheel andere toepassing van het machtsprobleem vergt dan het Italië der Renaissance. Daar staat tegenover, dat Marcu in het hoofdstuk ‘Niccolò Machiavelli sicht die Macht’ een knappe interpretatie geeft van de drie grondbegrippen van zijn denken: ‘virtù’, ‘fortuna’, ‘necessità’. In het verhaal over de ontmoeting van Machiavelli en Cesare Borgia is echter weer hinderlijk geromanceerd; het is leerrijk, die passages te vergelijken met een weer anders getinte (maar openlijker geromanceerde) bewerking van dezelfde episode door Klabund in zijn Borgia!

Iemand, die Marcu's Machiavell gelezen heeft en zich voor den mensch en zijn werk is gaan interesseeren, zal dus onmogelijk kunnen blijven stilstaan bij dit boek alleen; het zal hem nieuwsgierig maken, het zal hem te zijner tijd gaan irriteeren, het zal hem naar de teksten van Machiavelli zelf moeten drijven

Menno ter Braak.