Candida

Tooneelspel van Bernard Shaw
Hofstad-Tooneel

De beide stukken van Bernard Shaw, die wij binnen verloop van een week op de Haagsche planken hebben gezien, zijn wel uitersten van zijn kunnen. ‘Back to Methuselah’ is volkomen de theoretische, theoretiseerende Shaw, die door een bepaalde probleemstelling wordt geinteresseerd en daaraan zijn personages ondergeschikt maakt; het stuk is als het ware een uitvoerige ‘naproloog’ bij het theoretische voorwoord, dat de boekuitgave voor 'n groot deel vult, ‘Candida’ daarentegen (uit 1895) is zeker een van Shaws meest ontheoretische stukken, zooniet het meest ontheoretische, dat hij ooit geschreven heeft. Het is niet te verwonderen, dat Shaws ‘unauthorized biographer’, Frank Harris, die overigens zeer critisch staat tegenover zijn ‘onmogelijken’ Ier, ten opzichte van ‘Candida’ een uitzondering maakt en het ronduit geniaal noemt: ‘a vital, powerful, humane, and perfectly charming play’. Dat zijn geen geringe loftuitingen in den mond van iemand als Harris, die Shakespeare vereert; heeft ‘Candida’ soms iets van den shakespeareaanschen geest? Het lijkt mij niet mogelijk welk stuk van Shaw ook naast ‘Hamlet’, ‘Macbeth’ of ‘Lear’ te houden, maar zeker is toch, dat Shaw zichzelf in de uitbeelding van de vrouwenfiguur Candida op zijn shakespeareaansch overtreft; d.w.z. hij bereikt een maximum van on-theoretische menschenkennis, hij geeft een wezen, dat zijn altijd theoretische mentaliteit ‘overstemt’ door een zoo spontaan en mild ‘geluid’, dat men wel eens vergeet bij Shaw te gast te zijn. En meet men dus de beteekenis van Shaw aan die van Shakespeare, dan mag men met Harris wel zeggen: ‘Candida’ is Shaws beste stuk, het zal Shaw overleven.

De qualiteit van ‘Candida’ is zeker niet in het minst de voor Shaw ongewoon sterke compositie (vergelijk daarbij de latere ‘tooneel-lyriek’ van ‘Back to Methuselah’, waarvan men zoo maar één of twee acten kan weglaten!), die geen ruimte laat voor het babbelen, waarin deze auteur zoo graag vervalt en waarvan hier eigenlijk alleen Candida's vader Burgess nog een weinigje de sporen draagt. Een ongewoon sterke compositie, die alleen hierin al uitkomt, dat Shaw het probleem, de volwassenwording van den jongen Eugene Marchbanks, ditmaal verbergt achter een andere figuur, naar wie hij het stuk genoemd heeft: Candida. Candida, de vrouw op weg naar de matrone, die nog charme en bewegelijkheid genoeg heeft om tegelijk de muze te zijn van een achttienjarigen schuwen droomer en dichter, is theoretisch niet de heldin van Shaw, zooals bv. blijkt uit het slot, dat den band tusschen haar en haar man, dominee James Morell in 'n happy ending opnieuw bevestigt; daar teekent Shaw in den tekst aan, dat niet de beide echtgenooten, maar Marchbanks de overwinnaar is; want Candida en Morell ‘do not know the secret in the poet's heart’. Candida is het ‘doorgangshuis’ voor Marchbanks, die van haar, of liever: dóór haar, leert, dat leven meer is dan geluk. Hij had die les noodig om volwassen te worden; hij moest zijn zelfstandigheid vinden door zich in de erotische verabsoluteering van de vrouw te verliezen; en als die vrouw ‘biologisch’ wijzer blijkt dan hij, heeft hij zijn inwijding doorgemaakt. Hij kan Candida overlaten aan den rhetorischen ‘sterken’ man, die zonder haar niet kan leven; hij heeft het geheim geraden, dat Morell nooit zal kunnen begrijpen, ook al wordt hij aartsbisschop van Canterbury.

De theoretische held van het stuk is dus Marchbanks; maar Shaw heeft zich zoozeer vergeten, dat Candida de on-theoretische heldin wordt. In haar heeft hij zoowel de superioriteit als de beperktheid van de ‘echte’ vrouw met meesterschap vereenigd tot een zoo levend schepsel, als men in Shaws werk maar hoogst zelden tegenkomt. Tusschen de twee ‘concurreerende’ mannen is zij een oase van vrouwelijkheid; men vindt in haar de animale onschuld, die tevens een vorm van wijsheid is, en de onbewuste goedheid en wreedheid van het wezen, dat zijn maatstaven nu juist niet aan die der strijdende man-partijen ontleent. Met Marchbanks verbindt haar de intuïtie, met Morell de moederlijkheid; het is de matrone in haar, die wint, omdat zij geen hysterische gans is en dus ook geen poging zal doen om met den jongeling van achttien jaar in den nacht te vluchten; daarom blijft zij in de burgerlijkheid van Morells leven, want aan hem, den zwakkere, is zij als vrouw het sterkst gebonden.

Shaw heeft Candida zoozeer de volle maat gegeven, dat zij het stuk inderdaad domineert, ook wanneer zij niet aanwezig is. Maar ook den woordenman Morell, den socialen werker, geeft hij de volle maat; hij laat hem zoo loyaal mogelijk zijn, om Marchbanks des te minder valsch-romantische kansen te geven; deze dominee is geen caricatuur van een mensch, maar een sociale werker, die zich tot het uiterste inspant om ook nog aan Marchbanks toe te komen.... van wien hij overigens niets begrijpt en nooit begrijpen zal. Want tegenover Morell laat Shaw op een zeker oogenblik Marchbanks onvrijwillig op één front staan met den vulgairen ondernemer Burgess; zij zijn, op dat oogenblik althans, bondgenooten tegenover het rhetorische idealisme van Morell, die ook de vulgariteit, waarvan hij de aanwezigheid best kent, nooit aan den lijve zal voelen als een noodzakelijk bad. Geen van deze personages is caricaturaal verkleind; daaruit blijkt de beteekenis van het stuk.

* * *

Het Hofstadtooneel speelt ‘Candida’ in een historischen stijl; ik bedoel in pluche-meubelen en matigd-negentiendeeeuwsche costumes. Hoewel dit niet schaadt, lijkt het mij toch niet noodig; want de drieheid Morell-Candida-Marchbanks is volstrekt niet historisch en zelfs nauwelijks (zooals het programma wil suggereeren) gebonden aan het conflict der generaties omstreeks 1895. Als men de lamp, die bijgevuld moet worden, schrapt, is ‘Candida’ vrijwel niet door den tijd aangetast en ‘in modern costuum’ te spelen. Dat heeft dan nog het voordeel, dat de toeschouwer niet van de hoofdzaak wordt afgeleid door een aantal decoratieve bijzaken.

Van de historische aankleeding (decor van Karel Brückman), verder geen woord kwaad; zij was zeer sober en doeltreffend, en dus ook niet erg afleidend. Wat de regie van Bets Ranucci-Beckman betreft: zij was aan het stuk gewaagd, zoodat de opvoering den tekst alle recht laat wedervaren; alleen kan inspelen hier en daar nog enkele kleine wrijvingen wegnemen.

De Candida van Vera Bondam accentueert minder de matrone dan de jonge vrouw, die zij óók is. Ik geloof, dat dit de geloofwaardigheid van de verhouding Marchbanks-Candida zeer ten goede komt; want in deze Candida is het element speelschheid en amoreele vrouwelijkheid het best verantwoord. Vera Bondam speelt de rol uitstekend, in ieder detail overtuigend. Naast haar is hier Paul Steenbergen als Marchbanks werkelijk verrassend scherp genuanceerd; door het schuwe en volwassene zeer sterk te laten uitkomen, bracht deze acteur volkomen den climax, dien de drie bedrijven van hem eischen. Een superieure rol, waarbij vergeleken de ook zeer goede Morell van Dirk Verbeek haast wat moet afvallen, door de ‘contrastmontage’. Henk van Buuren gaf een knappe typeering van den ouden schurk Burgess; wanneer hij zijn uitspraak nog wat verduidelijkt, is hij geheel op de hoogte van de overige medespelenden. Joekie Broedelet en Piet Rienks voldeden beiden als de snibbige secretaresse en de hulpprediker.

De première, op een fraaien Zondagmiddag, had niet veel bezoek getrokken; dat is het risico van September en waarschijnlijk toch wel geen slecht voorteeken voor de opvoering, die hartelijke aanbeveling verdient. Het applaus was trouwens warm en langdurig.

M.t.B.