Oplichter, kunstenaar, comediant

Accenten van de verhouding burger-dichter
Functie van den ‘toeschouwenden’ geest

Thomas Mann. Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull. (Querido Verlag, A'dam 1937)

Dit boek van Thomas Mann is half nieuw; Bekentnisse des Hochstaplers Felix Krull verscheen reeds voor Der Zauberberg (1923), althans gedeeltelijk; in de uitgave, die thans bij Querido het licht heeft gezien, is een waardevol tweede boek toegevoegd, dat tot dusverre ongepubliceerd was gebleven. Hoewel het in den tekst niet wordt aangegeven, lijkt het mij waarschijnlijk, dat dit tweede gedeelte ongeveer in denzelfden tijd ontstond als het eerste, wel gepubliceerde; waarom het tot dusverre niet gedrukt werd, is mij niet bekend. Droeg het een te fragmentarisch karakter? Of heeft de schrijver er nog aan gewerkt? Men had dit wel eens kunnen vermelden, want het zal stellig menigeen, die belang stelt in de ontwikkeling van Thomas Mann. interesseeren. Deze Bekentnisse hebben trouwens in hun geheel iets fragmentarisch; men zou haast zeggen, dat zij in opzet onderdeel van een grooter boek zijn geweest. Dat neemt niet weg, dat zij, zooals ieder werk van Thomas Mann, uiterst zorgvuldig zijn geschreven en in het ensemble van zijn werk niet gemist zouden kunnen worden. Want hoewel haast geen Duitsche schrijver zoo bezeten is geweest door het eene probleem van ‘burgerlijkheid’ en ‘dichterschap’, heeft ieder geschrift een ander accent; de verhouding burger-dichter, maatschappelijkheid-onmaatschappelijkheid, soliditeit-ontbinding, of hoe men het ook noemen wil, is immers een ‘vibrato’, en aan de dynamische spanning tusschen de twee polen ontleent dit oeuvre zoowel zijn beteekenis als zijn bekoring. De compleetste uitbeelding van die spanning gaf Mann in Der Zauberberg, omdat hij de spanning tusschen ‘burger’ en ‘dichter’ daar over zijn hoofd liet heengaan; de held van dien roman. Hans Castorp, laat de tegenstrijdigheden van de hem omgevende personages op zich inwerken zonder zelf uitdrukkelijk partij te kiezen: de held is hier toeschouwer, hij neemt dus slechts deel aan het conflict, omdat hij een bescheiden antenne is, omdat hij registreert en niet ‘uitzendt’; maar daarom is het conflict niet minder sterk in hem belichaamd.

De figuur van den toeschouwer heeft bij Mann n.l. niets neutraals; het is een van zijn persoonlijkste eigenaardigheden, dat hij van de neutraliteit een boeiende positie weet te maken. Neutraliteit kan iets negatiefs en lafs zijn, maar ook iets positiefs en moedigs. Thomas Mann liet het conflict van ‘burger’ en dichter’ door zich heen gaan, om telkens de spanning op een ander punt vast te leggen in een boek: daarom hebben vrijwel al zijn figuren iets van den toeschouwer, zooals die in Hans Castorp het duidelijkst zonder bijmenging van andere factoren verschijnt. Tonio Kröger: ‘Ich stehe zwischen zwei Welten, bin in keiner daheim und habe es infolge dessen ein wenig schwer. Ihr Künstler nennt mich einen Bürger, und die Bürger sind versucht mich zu verhaften.... ich weiss nicht. was von beidem mich bitterer kränkt. Die Bürger sind dumm: ihr Anbeter der Schönheit aber, die ihr mich phlegmatisch und ohne Sehnsucht heisst, solitet bedenken, dass es ein Künstlertum gibt, so tief, so von Anbeginn und Schicksals wegen, dass keine Sehnsucht ihm süsser und empfindenswerter erscheint als die nach den Wonnen der Gewöhnlichkeit’. Men zal mij wel willen toegeven, dat de hier gekarakteriseerde positie in de practijk gemakkelijk zal neerkomen op de boeiende, bewogen neutraliteit van den mensch, die in het toeschouwen de eenige mogelijkheid vindt om de ordelijkheid (levensdrang) van den ‘burger’ en de schoonheidsbegeerte (het doodsverlangen) van den ‘dichter’ in zich te vereenigen. In laatste instantie is ieder mensch, ook Thomas Mann. de innerlijk verdeelde, toch weer een eenheid: die eenheid vindt men, als ik goed zie, bij dezen schrijver in zijn toeschouwerschap. Het toeschouwerschap combineert, tot op zekere hoogte, de stabiliteit van den ‘burger’ en de aesthetische behoeften van den ‘dichter’.

Maskers.

Zoo is ook het kenmerkende van den oplichter Felix Krull, dat hij voor alles een ‘zichzelf toeschouwende’ oplichter is. Van zijn zwendelarij is in deze Bekenntnisse trouwens maar zeer in het voorbijgaan sprake; het zwendelen is uitvloetsel van een weer gemengd ‘burgerlijk-dichterlijke’ natuur, een doel, geen puur cynisme of zelfbedrog. Het feit alleen al, dat een oplichter zijn mémoires schrijft is een bewijs, dat zijn oplichterij hem niet de bevrediging heeft geschonken van de volbrachte handeling. De gewone bedrieger is dupe van zijn bedrog, maar niet aldus Felix Krull; hij experimenteert met zichzelf, omdat er onder zijn maatschappelijke oppothuid een tweede, machtiger Felix Krull leeft, die van de potentieele beweeglijkheid dier opperhuid gebruik wil maken om over de menschen te heerschen en van die heerschappij te genieten. Overbodig te zeggen, dat Felix Krull een der vele aspecten van Thomas Manns eigen wezen is (al werd deze, naar ik meen, tot het schrijven van de Bekenntnisse geïnspireerd door een of andere historische zwendelarij); de oplichter, die van zijn eigen oplichterij weet, de bewuste simulant, de geraffineerde comediant, is een van de vele maskers, waarvan de burgerdichter Mann zich bedient om de onoplosbaarheid van zijn conflict tijdelijk den schijn van oplosbaarheid te geven. Want eenerzijds is de oplichter ‘burger’, omdat zijn avontuur zich afspeelt in de vertooning van allerlei maatschappelijke schijngestalten; anderzijds is hij ‘dichter’, omdat hij zich van het schijnkarakter dier vermommingen volmaakt bewust is en er mee experimenteert, om der wille van een lustgevoel, dat veel sterker en dieper is dan de bevestiging in ‘burgerlijkheid’. De oplichter is kunstenaar: ‘was ich je getan habe, war in hervorragendem Masse meine Tat, nicht die von Krethi und Plethi’; en als zoodanig is hij creatief, beleeft hij het geluk van den man, die uit ongevormd, wanordelijk materiaal de orde van het kunstwerk schept. Als kunstenaar kleeft hem echter alle dubbelzinnigheid van den tooneelspeler aan, die een publiek noodig heeft om tot zijn volle recht te komen; zonder het publiek, dat ‘er in vliegt’ en den simulant juist ernstig neemt om zijn simuleeren, om wat hij voorstelt (en zoo goed voorstelt, dat er bijna geen scheiding meer te maken is tusschen werkelijkheid en rol!), zou het kunstenaarschap van Felix Krull niet bestaan.

Een drieluik.

Men merke op, dat in het wezen van den simulant en comediant, zooals Thomas Mann dat hier analyseert, een vorm van activiteit van ‘burgerlijke’ werkzaamheid, is gegeven, die ook de tegenmelodie van het ‘dichterlijke’ inhoudt; want de activiteit van den oplichter wordt onmiddellijk vulgair, allemans werk voor een bepaald soort gentlemen-boeven, zoodra men het element toeschouwen er van aftrekt. Alleen het toeschouwen, het weten van eigen zwendelarij, bepaalt in dit geval de waarde van dezen (bij Mann overigens toch wat theoretisch gebleven) oplichter, onderscheidt hem van de vakvereeniging der linke jongens. Daarom ziet men in de Bekenntnisse naast den oplichter Felix Krull twee andere figuren verschijnen, die andere facetten zijn van het oplichterschap van een meer ordinair gehalte, maar in beginsel verwant aan Krull zelf; in de eerste plaats zijn peet Schimmelpreester, dien men (ietwat overdrachtelijk) zijn Johannes den Dooper zou kunnen noemen, een mengsel van goedkoope schildersfantasie en louche zakenmanschap, voorts de operettezanger Müller-Rosé, dien de jonge Felix, bij zijn eerste theaterbezoek, op de planken ziet als een stralenden Kitschheld (Maurice Chevalier avant la lettre) en achter de coulissen ontdekt als een huiveringwekkend stuk comediantenijdelheid en gore platvloerschheid. Schimmelpreester is de oplichter in ‘oompjes’ gedaante. Müller-Rosé de zwendelaar in zijn meest plebejischen vorm, volkomen Kitsch en volkomen dupe van zichzelf.

Als gewoonlijk bij Thomas Mann hebben deze beide personages een lichten symbolischen bijsmaak, zonder dat daardoor echter iets te niet wordt gedaan aan hun concreetheid; zij zijn andere schijngestalten van de verhouding burger-dichter, zij hebben op een lager niveau hetzelfde probleem aan den lijve ervaren als Felix Krull, maar het resultaat wat dan ook aanmerkelijk goedkooper. Figuren als deze beide heeren bewijzen overigens eveneens, hoezeer Mann toeschouwer blijft; hij stelt Schimmelpreester en Müller-Rosé als spelvarianten, men zou ook kunnen zeggen als ordinaire zijluiken naast Felix Krull; het ordinaire, dat ook in den van eigen oplichterij het meest bewuste oplichter, zooals Krull er een is, toch aanwezig is, wordt daardoor weer onderstreept. Van Felix Krull tot Müller-Rosé is een groote afstand, maar zij zijn toch in hun diepste wezen innig verwant; Krull ziet zichzelf in een grotesken spiegel, als hij Müller-Rosé in zijn kleedkamer ontdekt. In Der Tod in Venedig heeft Thomas Mann. in de figuur van Gustav Aschenbach het verval beschreven van één en den zelfden man van het stadium Krull tot het stadium Müller-Rosé; alleen ontbreekt daar de factor zwendelarij, dat zonderling tusschenstadium, waarin de mensch goochelt met de eigenschappen, die hij door zijn geboorte ter beschikking krijgt.

Goochelen is óók heerschen over de stof en het verfijnde goochelen van Felix Krull veronderstelt enorme kennis van zaken; die verfijning is het tenslotte alleen, die hem superieur doet zijn aan zijn trawanten Schimmelpreester en Müller-Rosé. Hij kan ziekte simuleeren en doktoren bedriegen, eerst om weg te blijven van school, later om zich aan den dienstplicht te kunnen onttrekken omdat zijn constitutie hem voorbeschikt tot meesterschap. ‘Krankheit wahrhaft vorzutäuschen wird dem Vierschrötigen kaum gelingen. Wer aber.... aus feinen Holz geschnitzt ist, wird stets, auch ohne in roherem Sinne krank zu sein, mit dem Leiden auf vertrauten Fusse leben und seine Merkmale durch innere Anschauung beherrschen.’ Vandaar, dat Felix Krull tegenover de vakkennis der doktoren, die hem voor den militairen dienst moeten keuren, de intuïtie stelt, ook in dit opzicht dus een kunstenaar tegenover de menschen. die het van hooren zeggen hebben; maar het doel is ook hier, behalve zuiver practisch, het genot van eigen raffinement voor een publiek, het typische tooneelspelersgenot, dat steeds daar de kunst begeleidt, waar een kunstenaar denkt aan zijn effect op anderen. Goochelen....

Humor van Thomas Mann.

Thomas Mann heeft de Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull (die dus naar den vorm de mémoires zijn van Krull zelf) geschreven in zijn humoristischen stijl. Het is karakteristiek voor Manns humor, dat hij zich maar door een lichte nuance onderscheidt van zijn ernst; zoowel de humor als de ernst van Thomas Mann zijn voor alles voornaam, omslachtig vaak deftig en schelmsch tegelijk; zij zijn dan ook weer twee facetten van den burger-dichter, in wien het zorgvuldige bevestigen en het weerbarstig zich onttrekken aan alle bevestiging op bedachtzame wijze om den voorrang vechten; ernst en humor zijn dus haast onmerkbaar verschillende accenten in den stijl van een schrijver, die in het toeschouwen zijn stijleenheid heeft gevonden. Om een voorbeeld te noemen: op pag. 74 v.v. geeft Mann een uitvoerigen inventaris van een delicatessenwinkel, die iemand eenvoudig het water in den mond doet komen; met zooveel toewijding en deskundigheid worden hier de heerlijkheden opgesomd (om de bekoring van Felix Krull, die hier zijn slag slaat, te motiveeren), dat men haast aan een zeer ‘burgerlijk’ banketbakkersbelang bij Mann zou gaan gelooven en daarvan alleen weerhouden wordt door een bijna onmerkbare vleug poëzie. Het is door deze poëzie, dat hier het licht-humoristisch effect gesuggereerd wordt van een luilekkerland, dat men toch niet heelemaal au sérieux moet nemen; verdere aanduidingen van humor zijn er niet. En zoo is het in dit boek eigenlijk overal: de humor wordt gesuggereerd door niets anders dan een waardig en omslachtig opdienen van een inhoud, die niet geheel in overeenstemming, is met de waardigheid en omslachtigheid van den vorm, waarin wordt opgediend. Deze stijl, deze humor zijn het zeer persoonlijke privilege van Thomas Mann; minder dan welke andere stijl ook leent deze zich voor epigonen. De epigonen, die niet het ‘vibrato’ kennen van de verhouding ‘burger’-‘dichter’, zooals dat in Thomas Mann vleesch en woord geworden is, vervallen onmiddellijk in het belachelijk-precieuze of het onhumoristisch-deftige, dat niet minder belachelijk aandoet. Maar ik behoef slechts de prachtige episode van Felix Krulls bedrog voor de keuringscommissie te herlezen om onvoorwaardelijk van het meesterschap van Mann overtuigd te zijn en tevens het risico onzer cultuur te beseffen, waarvan hij thans niet slechts door zijn schrijverschap, maar ook door zijn houding als ‘publiek persoon’ een der zuiverste voorbeelden is.

Menno ter Braak.

Korte inhoud van het besproken boek

In deBekenntnisse des Hochstaplers Felix Krullanalyseert een oplichter zijn jeugd, d.w.z. de eerste experimenten met zichzelf, die hem er toe brachten zijnberoepte kiezen. Felix Krull is de zoon van een wijnhandelaar uit het Rijnland, die van een ietwat dubbelzinnig leven houdt en tenslotte, na failliet te zijn gegaan, zelfmoord pleegt. In het weinig gunstig bekend staande milieu van zijn ouderlijk huis brengt hij zijn jeugdjaren door; de omgeving met haar schijndecor heeft grooten invloed op zijn ontwikkeling. Al spoedig ontdekt hij zijn mogelijkheden: een groote verfijning van zijn uitdrukkingsmiddelen, die hem voorbeschikt tot bewust simulant Het poseeren alsKostumkoptvoor zijn peet Schimmelpreester, een dilettant-schilder, brengt hem nog meer in de dubbelzinnige sfeer, die later zijn element zal zijn Met dat al wordt het Felix Krull at vroeg duidelijk, welke vulgariteit er in het simuleeren steekt: dan wanneer het zich voordoet als het comediantendom, waarvan hij de onvergetelijke ervaring heeft te incasseeren bij zijn eerste bezoek aan het theater, waar de operette-acteur Müller-Rosé optreedt

In het tweede boek onderneemt Krull den eersten werkelijken aanslag op de maatschappij, doordat hij een keuringscommissie voor den militairen dienst op meesterlijke wijze bedriept.