Vestdijks bekroning

Verdiende onderscheiding, die laat komt
‘Het Vijfde Zegel’ werk van een rijp schrijverschap

ZOO IS de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde dan eindelijk gekomen tot de bekroning van een schrijver, die deze bekroning al veel eerder verdiend had: S. Vestdijk. Beter laat dan nooit; de keuze had niet gelukkiger kunnen zijn. Toen verleden jaar de Van der Hoogt-prijs werd toegekend aan Henriëtte van Eyk, een schrijfster met een grappig stijlprocédé, maar zonder verdere qualiteiten die haar recht zouden kunnen geven op deze onderscheiding, heb ik reeds geschreven, dat men den eenigen auteur, die symbolisch in aanmerking had kunnen komen, had gepasseerd. ‘Vestdijk’, aldus mijn kantteekening in het avondblad van 17 Juni 1937, ‘die zich enkele jaren geleden heeft ontwikkeld tot den veelzijdigsten litterairen kunstenaar van zijn generatie niet alleen, maar van de geheele Nederlandsche levende letterkunde, die als romanschrijver, dichter en essayist zijns gelijke niet vindt, die een oeuvre achter zich heeft, waarvan zelfs zijn tegenstanders langzamerhand de beteekenis gaan inzien.... Vestdijk was de symbolische man geweest voor den Van der Hoogt-prijs. Met onovertrefbaar gevoel voor symboliek heeft de Commissie voor Schoone letteren hem genegeerd.’

Zij heeft die negatie nu goedgemaakt. Want inmiddels heeft Vestdijk een groeten historischen roman ‘Het Vijfde Zegel’, gepubliceerd, die minder agressief en ‘objectiever’ is dan zijn vorige boeken, die een zeker boekhandelsucces is geworden en zelfs daar bewondering heeft gewekt, waar men een van zijn allerrepresentatiefste werken, ‘Meneer Vissers Hellevaart’, verfoeide. Met alle respect en zelfs meer dan dat voor deze herschepping van den tijd van El Greco, de eeuw der Inquisitie, kom ik er graag voor uit, dat ik ‘Het Vijfde Zegel’ met al zijn verbluffende virtuositeit minder karakteristiek acht voor Vestdijks curieuze persoonlijkheid dan hetzij ‘Meneer Vissers Hellevaart’, hetzij ‘Terug tot Ina Damman’. En zeer typeerend voor de traagheid, waarmee de Maatschappij haar adepten ‘aanmoedigt’, is dan ook deze bekroning van een werk, dat reeds het getuigenis is van een lang tot volle rijpheid gekomen schrijverschap, De symboliek van het aanmoedigen is in dit geval niet zooveel minder dwaas dan in het geval Arthur van Schendel eenige jaren geleden; de aanmoediging had behooren te komen na laat ons zeggen den verzenbundel ‘Berijmd Palet’ en den roman ‘Terug tot Ina Damman’; toen had men nog de illusie kunnen handhaven, dat de Maatschappij Vestdijk mocht protegeeren.

Het advies der Commissie.

De Commissie heeft in haar advies tot de bekroning van ‘Het Vijfde Zegel’ het volgende gezegd:

‘In dit boek onderneemt de auteur, die zich als verteller voordien meestal bepaalde tot de gedetailleerde psychologische analyse van den modernen mensch, een stoute poging tot reconstructie van de geestelijke problemen uit een bewogen tijdperk der historie, welke hij den lezer voor oogen stelt door het uitbeelden der bezieling en aandriften van den schilder El Greco. De verbeelding van diens in werkelijkheid vrijwel onbekende levensgeschiedenis tot een dramatischen strijd van soms bijna demonische krachten en tegenkrachten, temidden eener wereld, die zich door veruiterlijking en verleugening van alle geestelijke waarden kenmerkt, wijst op een sterk uitdrukkingsvermogen, gepaard aan een oorspronkelijke en pakkende visie op de spanningen, waaruit het werk van dezen schilder is ontstaan.

Het komt de Commissie voor, dat deze auteur, die in sommige letterkundige kringen reeds erkenning vond, in dezen roman blijk heeft gegeven van nieuwe mogelijkheden, die alleszins verdienen te worden aangemoedigd. Dit jongste werk kan immers worden beschouwd als het bewijs eener verruiming van zijn gezichtsveld’.

Hoewel de stijl van deze motiveering minder paedagogisch is dan in vroeger jaren het geval was, is toch de toon, waarop Vestdijk (die de halve Maatschappij in zijn zak kan steken, wat talent betreft) zijn rapportcijfer toegewezen krijgt, nog tamelijk mal. Had deze auteur b.v. een zoo nauw gezichtsveld, dat hij het moest verruimen? Ik meen, dat hij reeds in zijn gedichten en novellen een verbijsterende eruditie openbaarde, die in onze literatuur tot de zeer groote zeldzaamheden behoort. Nu te doen, alsof hij in ‘Het Vijfde Zegel’ voor het eerst wat verder om zich heen heeft gekeken, is eenvoudig onzinnig. Maar ja, de symboliek der ‘aanmoediging’ zit nu eenmaal aan den prijs vast, en dus moet er op den schouder geklopt worden....

De productiviteit van Vestdijk staat niet stil. Zijn roman ‘Sint Sebastiaan’ is bezig in ‘Groot Nederland’ te verschijnen. Twee nieuwe romans, waaronder een historische verbeelding, ‘De Nadagen van Pilatus’, worden aangekondigd. Een bundel poëzie, ‘Fabels met kleurkrijt’, verschijnt dit voorjaar in de reeks Ursa Minor. Op den pas verschenen verhalenbundel ‘Narcissus op Vrijersvoeten’, die onlangs het licht zag, hoop ik a.s. Zondag terug te komen. Reeds deze boeken bij elkaar zouden een oeuvre vormen, dat een unicum is in ons litteraire maatschappijtje (ik bedoel dit nu zonder hoofdletter). Dat de officieele erkenning van dit phenomeen in 1938 afgekomen is, bewijst in ieder geval, dat de Nederlandsche openbare meening. ook buiten ‘sommige letterkundige kringen’, iets van dezen overvloed begint te merken. Wij willen dat, bij alle critiek, hoogelijk waardeeren.

De andere candidaat.

Op uitdrukkelijk verlangen van het bestuur, dat de commissie vroeg nog een tweeden candidaat voor den C.W. van der Hoogt-prijs te benoemen, adviseerde de commissie als zoodanig voor te stellen den dichter en romanschrijver Jan H. Eekhout, op grond van zijn boek ‘Warden een Koning’.

Zij oordeelt in haar advies, dat deze auteur, die in talrijke, waaronder vele gevoelige en gave gedichten, de gemoedsgesteldheid van den godsvruchtigen christen tot uitdrukking bracht, in dezen roman een geslaagde poging leverde om de reeds door zeer talrijke schrijvers gevestigde traditie van het gewestelijke verhaal, te verrijken met een gezonde, landelijke vertelling, te boek gesteld in eenvoudig en teekenachtig proza.

Het is wel te begrijpen, dat Eekhout tegenover Vestdijk geen kans heeft gehad. Maar waarom hem dan, bij wijze van symmetrische figuur, tegenover een zoo gedachten concurrent gesteld?

M.t.B.