De heer Zentgraaff en de waarheid

Zijnsollicitantbij de Java Bode

In het Vad. van 25 Oct. j.l. schreef ik een artikeltje over de methodes van den heer Zentgraaff, hoofdredacteur van de ‘Java Bode’, die een kruistocht begonnen was tegen den roman van E. du Perron, ‘Het Land van Herkomst’. Naar aanleiding van het antwoord van Du Perron in het tijdschrift ‘Kritiek en Opbouw’ ontstond over deze quaestie veel geschrijf in de Indische pers, waardoor de heer Zentgraaff blijkbaar zoo in het nauw werd gedreven, dat hij reeds tweemaal zijn toevlucht nam tot per deurwaardersexploit bestelde ingezonden stukken, waaronder een in de ‘Preanger Post’ van 2 Dec. (deze krant had mijn artikel overgenomen). Het is dit laatste stuk, dat mij dwingt nog even op den heer Z. terug te komen, wiens discussiemethoden mij daartoe anders niet zouden hebben verleid. In dit stuk lees ik n.l. de volgende ook voor mij verrassende mededeeling, onder vele andere liefelijke commentaren:

‘Het is niet zoo heel lang geleden, sinds deze zelfde dr Menno ter Braak solliciteerde als letterkundig medewerker van de Java Bode. Zijn soort literatuur behoort echter niet in ons blad, en dus ging zijne sollicitatie de prullemand in. Dit scheen mij ook voor de overige medewerkers aangenamer.

Men zei mij toen: “Let op, gij krijgt daar last mee. Deze menschen onthouden zeer lang, wáár zij met hun pogingen, hun inkomsten te vermeerderen, hun neus hebben gestooten. Het is veelal verstandiger hen een kleinigheid te laten verdienen”.

Wèl, wij hebben dr Menno ter Braak niets laten verdienen.’ Etc etc.

Ik heb mij wel verplicht gevoeld omgaand aan de redactie van de ‘Preanger Post’ mee te deelen, dat

1e. het adres van de Java Bode mij onbekend is,
2e. dit blad een reputatie geniet, die mij niet doet verlangen dit adres te leeren kennen,
3e nooit één regel schrifts door mij aan de redactie van de Java Bode is verzonden, noch wegens sollicitatie, noch anderszins,
4e. de prullemand van den heer Zentgraaff dus schijnt te behooren tot die goochelaarsartikelen, waarin dingen verdwijnen, die niet bestaan, om er daarna voor suggestieve doeleinden weer uit te voorschijn te worden getooverd.

Het komt mij voor, dat de waarheidsliefde van den Indischen apostel Zentgraaff, kampioen voor de goede zeden en de nationale herleving, door dit eigenaardig bewijs van zijn polemische betrouwbaarheid wel in een helder licht wordt gesteld. Het denkbeeld, dat hij mij een betrekking bij zijn blad zou willen weigeren, prikkelde wellicht zoozeer zijn fantasie, dat hij de sollicitatie er maar bij verzon. Mocht hij intusschen in de verzoeking komen mij zijn verontschuldigingen aan te bieden voor zijn bakerpraatjes, dan zou ik het op prijs stellen, als hij het niet per deurwaardersexploit deed; wij nemen ze ook zoo op.

M.t.B.