Duitsche en Europeesche toekomst

Een boek over de opvoeding der jeugd in het Derde Rijk
Het totalitaire systeem in de paedagogische practijk

Erika Mann, Zehn Millionen Kinder. - (Querido Verlag, Amsterdam 1938).

Beklemmender haast nog dan het probleem van Europa thans is het probleem van Europa's toekomst. Wat zal er gebeuren, wanneer, hetzij door een oorlog, hetzij door een binnenlandsche omwenteling, de Duitsche nationaalsocialistische macht in elkaar stort - aangenomen, dat zij er niet in slaagt Europa schatplichtig te maken? Want Duitschland, het land van ‘het midden’, dat tegenwoordig in zulk een paradoxale positie verkeert, omdat in zijn regeeringssysteem het ‘midden’ volkomen ontbreekt, evenals in zijn binnen- en buitenlandsche politiek.... Duitschland is de sleutel van Europa. Het was het land van denkers en dichters, en dat schijnt het tegenwoordig als een minderwaardigheid te beschouwen; het bouwde, als deed het dat om zich op de voormalige denkers en dichters te wreken, een façade van propagandistische leuzen op, waarachter zich het eigenlijke drama van het volk anoniem voltrekt; er heerscht daar eeen ‘Massenélite’, zooals de voormalige Senaatspresident van Danzig, Hermann Rauschning, het in zijn leerrijke boek ‘Die Revolution des Nihilismus’ noemt. Deze ‘Massenelite’ (Ernst Jünger, Niekisch e.a. zijn er de theoretici van) predikt de ‘permanente Mobilmachung’ en gelooft zelf niet in de phrasen, die het propagandaministerie verspreidt; haar eenige doel is, volgens Rauschning, de macht, de macht ‘pur’.

Hoe zal de jeugd reageeren?

Toch kan een volk niet zonder cultuur; zelfs het feit, dat men de echte cultuur door een mengsel van phrasen vervangt, is nog een soort bewijs van cultuur. Maar deze cultuur is tevens een bedreiging voor de toekomst, omdat er geen overtuigingen achter staan; ieder oogenblik kan de ontnuchtering doorbreken, kan het complete nihilisme, dat achter de phrasenfaçade staat, aan de orde worden gesteld. Juist daarom is het probleem van de jeugd en de opvoeding zoo belangrijk. Hoe zal een jeugd op de gebeurtenissen reageeren, die door een straffe en suggestieve organisatie opgeleid werd tot een eenheidslevensbeschouwing? Zal zij op het critieke moment in de oppositie gaan, of zal zij de vurigste partijganger worden van het systeem? Op die vragen kan zelfs de best geïnformeerde kenner van Duitschland thans nog geen antwoord geven. Aan den eenen kant dient men te bedenken, dat de jeugd, door het puurbiologische feit van het jong-zijn, anders-zijn dan de opvoedende generaties, altijd geneigd is het systeem van de opvoeders aan critiek te onderwerpen; aan den anderen kant staat vast, dat het door de nazi's gevolgde opvoedingssysteem een novum is in de Europeesche geschiedenis. Nog nooit werd de dwang in het ideologische zoo consequent doorgevoerd als thans in Duitschland; terwijl vroegere dictatoriale of reactionnaire machten zich meestal beperkten tot censuur, tot ‘negatief liberalisme’, is de beïnvloeding tegenwoordig een van de positieve programmapunten van het regime. Men wil de generaties, die door de republiek van Weimar nog in meerdere of mindere mate Europeesch leerden denken, hun natuurlijken dood laten sterven, men wedt op de jeugd, die in de scholen en de ‘Hitler Jugend’ tot een levensbeschouwing gedrild wordt. Niet zoozeer de gegevens, die bij het onderwijs verstrekt worden, bepalen de absoluutheid van dien dril, als wel de gegevens, die de jeugd onthouden worden, systematisch onthouden. De critische gezindheid van de jeugd wordt op die manier gestereliseerd; zonder andere gegevens dan de officieel verstrekte wordt critische activiteit een slag in de lucht, een onbestemd ontevredenheidsgevoel, dat geen normen kan vinden om zich in een wereldbeschouwing om te zetten. De autarkie van het opvoedingssyteem sluit de kinderen af van de rest van Europa; zij worden niet opgeleid tot vergelijking van cultuurwaarden, maar tot marcheeren en blindelings gehoorzamen. Hoe moet iemand, die op school geleerd heeft als de natuurlijkste zaak van de wereld, dat de Jood (‘der Weltjude’) de oorzaak is van alle kwaad, aan die wijsheid gaan twijfelen, wanneer hij niet eens weet, dat in de andere landen van Europa zulke ‘waarheden’ hoogstens als tendentieuze misleiding worden beschouwd?

 

De mogelijkheid is dus niet uitgesloten, dat de Duitsche jeugd, bij een eventueelen val van het regime door binnen- of buitenlandsche oorzaken, voor een compleet nihil staat; de phraseologie van ras, bloed en bodem zou (aldus veronderstelt ook Rauschning bij wijze van voorloopige hypothesen) in vier en twintig uur door een ineenstorting kunnen verdwijnen, maar de naweeën zullen niet te overzien zijn. Van de humanistische cultuurbegrippen is immers bij deze jeugd niets bekend, een terug bestaat voor haar niet. Uit de gezinsopvoeding heeft zij hoogstens onsamenhangende resten van vroegere beschavingsperioden meegenomen, maar dat daarvan nog een inspireerende werking zou kunnen uitgaan, is meer dan onwaarschijnlijk. Zullen de tradities van het oude Duitschland geheel en al verloren zijn gegaan, of zal door de oudere generaties een reserve zijn gekweekt, die ook voor een verdere ontwikkeling nog voldoende zou kunnen blijken? Wij weten het niet en wagen ons niet aan toekomstspeculaties. Het beste wat men doen kan, in afwachting van de toekomstige ontwikkeling, is: zich documenteeren en blijven hopen.

Van het gezin naar de Hitlerjeugd.

Tot deze documentatie draagt in hooge mate bij het boek ‘Zehn Millionen Kinder’ van Erika Mann, de ook ten onzent zeer bekende leidster van het voormalige litteraire cabaret ‘Die Pfeffermühle’. Zij heeft, daar de toenemende moeilijkheden op internationaal gebied het haar onmogelijk maakten haar verdediging van het humanistische Duitschland tegen het nazistische door middel van het tooneel voort te zetten, naar de pen gegrepen, maar blijkbaar niet dan na een zeer degelijke studie van het onderwerp gemaakt te hebben. Wel is de propagandistische toon beslissend voor haar stijl, zooals blijkt uit de anecdotische, persoonlijk gedramatiseerde gedeelten, die in haar boek over de Duitsche jeugd voorkomen. Niemand zal er zich trouwens over verbazen, dat Erika Mann meer wil dan statistieken geven en wetenschappelijke conclusies trekken; haar genegenheid voor kinderen was ons bekend uit de kinderboeken, die van haar hand zijn verschenen. Zoo werd dit ‘Zehn Millionen Kinder’ in de eerste plaats een uiting van bezorgdheid om de toekomst van het Duitsche kind, dat door de propaganda steeds virtuoser wordt bespeeld om alle humanistische waarden uit het Duitsche verleden te vergeten. Met dat al is de documentatie de moeite waard. Erika Mann laat aan de hand van het verzamelde feitenmateriaal zien, hoe het gezin machteloos is geworden, ‘altmodisch als Institution, in Auflösung begriffen und von geringer Wichtigkeit’. Het kind springt gemakkelijk uit den gezinsband en komt in de school, waar de staatsmacht zich al veel sterker laat voelen, maar toch nog elementen van de oude cultuur zich laten gelden, zij het geheel officieus en tegen de tendentie van het onderwijs in. Almachtig echter is het regime in het derde sociale verband, de Hitler Jugend, die uitsluitend tot taak heeft het kind in te lijven in de nationaalsocialistische gemeenschapsorde, door oefeningen, marcheeren en liederen:

 
Entroit die Fahnen blutgetränkt,
 
Ein Feigling, wer an zich noch denkt....
 
Und naht dereinst der Rachetag,
 
Dann führen wir aus Not und Schmach
 
Das Hakenkreuz von Sieg zu Siege.
 
Dann ziehen wir beim Morgenrot, ja rot,
 
Für Hitlers Fahne in den Tod.

Vooral over de techniek der jeugdbeïnvloeding door deze organisaties, waarin het kind door middel van rhetoriek en romantiek tot een gehoorzaam volgeling wordt gedrild, bevat het boek van Erika Mann talrijke bijzonderheden, die weinig of in het geheel niet bekend zijn. Zij weet een beeld te ontwerpen van de totaliteit dier organisaties, die de opvoeding volkomen in de banen der training leiden en het ‘geestelijk leven’ tot een minimum beperken. Dat tafereel is verre van een rooskleurig visioen, maar men doet er beter aan het onder oogen te zien dan struisvogelpolitek te voeren. De eindconclusie van de schrijfster blijft trouwens ook optimistisch, al lijkt mij haar geloof ‘an den Sieg der Freiheit und der Gerechtigkeit.... und an den der Wahrheit, der trimphal sein wird’ niet in ieder opzicht gerechtvaardigd. Niet aan vrijheid, gerechtigheid en waarheid als triomf heeft het Duitsche volk de meeste behoefte, maar (om een headline van den dag te gebruiken) aan ‘Lebensraum’ voor het individueele bestaan, al ware het voorloopig slechts op uiterst bescheiden schaal, al ware het niet meer dan een beetje individueele hygiëne. Men zij voorzichtig met de ‘triomfale’ woorden, juist in dezen tijd.

* * *

 

Men zou dit boek in tallooze handen wenschen, niet alleen wegens de documentatie van Duitsche toestanden, maar ook (en vooral) omdat dit Duitsche probleem heel Europa aangaat. In Engeland schijnt de vertaling een best seller te zijn; zoozeer ligt blijkbaar het probleem ook daar op straat. Een Nederlandsche vertaling is pas verschenen bij de Uitg. Contact te Amsterdam onder den titel Tien Millioen Kinderen (vert. Reinier P. Sterkenburg); aan de vertaling ontbreekt alleen het korte ‘Nachspiel’ uit de oorspronkelijke uitgave. Thomas Mann heeft voor het boek van zijn dochter een inleiding geschreven, met een vaderlijk begin.

M.t.B.