De onvertaalbare Saüdade

Een Portugeesch woord en een Portugeesch gevoel
In hoeverre gevoelens weergegeven kunnen worden

In Groot Nederland van deze maand vinden wij een belangrijke bijdrage van de hand van dr M. de Jong: Iets over deSaüdadeder Portugeezen. Het artikel is niet alleen belangrijk om het onderwerp in engeren zin, maar ook om de algemeene overwegingen, die er uit voortvloeien. Het woord ‘saüdade’ dat een Portugeesch litteratuurgenre aanduidt (ten onzent werd Slauerhoff er door geïnspireerd), maar behalve dat ook een bepaalde gemoedsstemming, die door deze litteratuur wordt uitgedrukt, behoort n.l. tot de onvertaalbaar geachte woorden. Het is, volgens den schrijver van dit artikel, waarschijnlijk afkomstig van het Latijnsche ‘solitatem’ (eenzaamheid), maar door zijn specifieke ontwikkeling op Portugeeschen bodem heeft het een specifieke kleur gekregen, die door woorden uit andere talen uiterst moeilijk kan worden weergegeven. Dr de Jong gaat allereerst de verschillende opvattingen van het begrip ‘saüdade’ bij ouderen en tijdgenooten na; men stuit dan dadelijk op de merkwaardigste tegenstellingen (tegenstellingen voor ons ‘taalbewustzijn’ althans), die door dit eene woord worden gedekt. De ‘saüdade’ ontspruit uit liefde, gecombineerd met afwezigheid en doet oppervlakkig beschouwd aan de Duitsche ‘Sehnsucht’ denken, maar daarmee zijn de schakeeringen bij lange na niet uitgeput.

Een analyse der ‘saúdade’ van Dom Francisco Manuel de Melo (1608-1666) samenvattend, vindt De Jong b.v. de volgende kenmerken van de ‘saüdade’:

‘1. Het woord saüdade is onvertaalbaar. 2. De saüdades hebben zich in Portugal “als in haar natuurlijke woonstee” gevestigd. 3. De saüdade spruit uit liefde, gecombineerd met afwezigheid. 4. Zij is vaag, zeer ijl, te vergelijken met een welriekende damp. 5. Zij kan niet slechts - zoals Don Duarte reeds zeide - blij of droevig zijn, zij is blij en droevig tegelijk. 6. Wanneer zij bevredigd wordt, krijgt het element van blijheid de overhand, vloeit met de grotere vreugde samen, zonder dat daarmede de donkere zijde der saüdade geheel verdwijnt. Dat wil dus zeggen: ook in de bevrediging van het verlangen blijft de melancholie; de saüdade verlangde meer, dan de werkelijkheid vermag te geven. 7. In het leed blijft de saüdade geheel, in het leed gaat zij niet op. Men denke aan Melo's beeld van het rivierwater, dat in de zilte zee nog lang zijn eigen smaak bewaart: bij eeuwige scheiding van het geliefde blijft de genotvolle aanwezigheid van het beeld daarvan in de ziel nog lang, of altijd, duren. 8. In wijsgerige zin is de saüdade een drang, die naar éénwording doet streven, wat voor vereniging geschapen is. Op het niveau van het menselijke betekent dat het streven naar wat goed is en begerenswaard in menselijke zin; op het niveau van het goddelijke het verlangen naar de vereniging met het Ideaal.

In de schijnbare contradictie van Melo's formulering: “een overmachtige herinnering, waardoor wij streven in de geest naar wat wij nog nimmer zagen of hoorden”, speuren wij het platonische element in zijn gedachtengang; de theorie der anamnesis. 9. In zoverre zij deel heeft aan een streven, dat op hoger doel is gericht, is de saüdade een sieraad voor den mens en een bewijs voor zijn onsterfelijkheid.’

De ‘saüdade’ en het ras.

In het vervolg van zijn artikel laat dr De Jong zien, hoe Teixeira de Pascoaes, de schrijver van ‘Paulus’ en ‘Hieronymus’, de ‘Saüdade’ afleidt uit de eigenschappen van het Lusitaansche ras; men herkent in de weelderige theorie van dezen schrijver onmiddellijk den stijl van zijn beide in het Nederlandsch vertaalde boeken. Ariër en Semiet zijn in den Portugees samengekomen, betoogt Pascoaes, en daarmee Grieksch-Romeinsche en Joodsche beschaving, Parnassus en Calvariënberg, Venus en de Heilige Maagd der Smarten, naturalisme en spiritualisme. Deze elementen zijn in de ‘saüdade’ vertegenwoordigd; de ‘saüdade’ is ‘het goddelijk streven van den Portugees naar God’ en zij bepaalt ‘de wijze, waarop de Lusitaniërs het Eeuwige en Absolute aanschouwen en dit in hun aardse en transcendente Bestemming tot uitdrukking pogen te brengen.’

De ‘saüdade’ is geen museumstuk, maar leeft nog onder de intellectueelen en het volk, zegt dr De Jong; door mondelinge overlevering wordt een oneindig aantal vierregelige versjes (naar den vorm, niét naar den geest vergelijkbaar met de Spaansche ‘coplas’) van geslacht op geslacht overgebracht.

 
Saüdade, dat geliefde woord,
 
Dat soms een glimlach geeft....
 
Nog niemand is gevonden,
 
Die het verklaren kon!

Monopolie van woorden en gevoelens.

De vraag naar de onvertaalbaarheid beantwoordt dr De Jong. aldus:

‘De saüdade is stellig niet het monopolie der Portugezen, het is geen geestelijke portwijn, die in geen ander land geschonken wordt. Wanneer wij trachten in het wezen van dat gevoel door te dringen, dan trillen te veel snaren in ons zelve mee om te kunnen denken, dat dit menselijke ons vreemd zou zijn. Maar het bestaan van het woord saüdade en de ongelofelijke verbreiding, die het in de geestesuitingen der Portugezen, van de laagste tot de hoogste, gevonden heeft, wijzen er toch wel op, dat de frequentie en de intensiteit der saüdade-gevoelens bij de Portugezen groter moeten zijn dan bij andere volkeren. Op deze quantitatieve originaliteit kunnen zij stellig aanspraak maken.’

Men zou het probleem echter algemeener willen stellen door te vragen: bestaan er gevoelens, die het monopolie zijn van één volk? Kan men zich gemonopoliseerde gevoelens voorstellen? Of is zulk een monopolie altijd slechts schijn en zijn onvertaalbare termen niet anders dan een bewijs van de grofheid der taal, die altijd slechts aanduidt, nooit volledig weergeeft? En moet intiem verkeer met een andere volkspsyche dan de eigene op den duur niet leiden tot de ontdekking, dat alle gevoelens, ook de eigene, in hun volle genuanceerdheid onvertaalbaar zijn? Het is immers buitengewoon moeilijk precies in woorden uit te drukken, wat het gevoel van een ander, maar ook wat het eigen gevoel precies vertegenwoordigt. Ik herinner er maar aan, hoeveel moeite het kost de gevoelswereld der z.g. primitieve volken van hun taal over te brengen in ons cultuuridioom; Lévy-Brühl geeft er vermakelijke voorbeelden van, hoe zendelingen, die toch jaren lang het bestaan dier ‘primitieven’ deelden en als voortreffelijke kenners konden gelden van hun zeden en gewoonten, toch nog dupe werden van hun eigen taal, die immers altijd tot iets te gemakkelijke analogieën verleidt; zoodoende schoven zij den inboorlingen gevoelens in de schoenen, die zij strikt genomen niet hadden.

Het begrip ‘halfzacht’.

Wij meenen, dat onze eigen gevoelens gemakkelijk vertaalbaar zijn, omdat wij er dagelijks gangbare en geruststellende woorden voor gebruiken; iemand ‘is vroom’, ‘koestert liefde’, ‘voelt zich lekker’, ‘blaakt van geestdrift’, ‘heeft het land’, ‘amuseert zich’. Met deze grove schema's stellen wij ons tevreden, omdat wij er in den dagelijkschen omgang mee uit kunnen komen, en wij doen dus, alsof deze woorden onze gevoelens weergeven, terwijl zij ze in werkelijkheid slechts benaderend aanduiden, meer niet. Hoe onvertaalbaar Nederlandsche gevoelens kunnen zijn, kan men merken, als men aan een vreemdeling moet expliceeren, wat de typisch-Hollandsche eigenschap halfzacht beteekent; men stuit dan dadelijk op minstens evenveel tegenspraken als dr De Jong opgeeft voor de ‘saüdade’ der Portugeezen, aangezien het woord in dit geval niet bij machte is alle schakeeringen van het gevoelscomplex uit te drukken. De halfzachtheid is zooiets als ons nationale gevoelscomplex, ons ‘saüdosisme’; welk ‘saüdosisme’ trouwens door Teixeira de Pascoaes omschreven wordt als ‘een soort religieus-getint Idealisme’! Verschillen, maar ook overeenkomsten tusschen een zuidelijk en een noordelijk volk kan men uit een vergelijking tusschen deze twee begrippen afleiden. Met de ‘saüdade’ heeft de halfzachtheid zelfs gemeen, dat zij èn in het volk leeft èn door de schrijvers van dat volk wordt gecultiveerd; alleen minder openlijk erkend dan de ‘saüdade’, maar dat kan samenhangen met een andere onvertaalbare eigenschap van ons volk, dat geen volk van de ‘agora’, maar van de ‘oefening’ is: ‘het achter de mouw hebben’. Wij zouden van de halfzachtheid, deze geestestoestand tusschen zacht en hard, die cultuurhistorisch beschouwd in het aloude volksgebruik eieren koken zijn oorsprong schijnt te vinden, een even nauwkeurige analyse moeten geven als dr De Jong gaf van het Portugeesche begrip, om te kunnen uitmaken, in hoeverre de onvertaalbaarheid der Portugeesche gevoelens van de onvertaalbaarheid der Nederlandsche principieel of gradueel verschilt: psychologie bien ordonnée commence par soi-même. Als de ‘saüdade’ geen gemonopoliseerde portwijn is, zal de halfzachtheid stellig evenmin gemonopoliseerde jenever zijn; maar wel zouden ook de Nederlanders misschien aanspraak kunnen maken op ‘quantitatieve originaliteit’ in dezen, om een term van dr De Jong over te nemen....

M.t.B.