J.L. Andreae
aan
Menno ter Braak

Rotterdam, [na 19 mei 1933]

Zeer geachte Heer ter Braak,

Natuurlijk heb ik geduld, nu gij geplaagd wordt door de telkens wederkerende repetities voor het eindexamen, die zelfs de Meimaand niet ontzien. Intusschen kan ik den tijd korten door U uit te leggen hoe mijn dwaling, bezorgdheid voor uw gezondheid, ontstond.

Als directeur heb ik n.l. aan een ernstige zenuw-overspanning geleden ruim 30 jaar geleden. Er was toen aan mijne school een leeraar in de geschiedenis van 76 jaar, die wegens zijn hoogen leeftijd ongeschikt was voor zijn taak, doch toen geen aanspraak kon maken op pensioen, noch van de gemeente, noch van het rijk. Daarom bood ik in overleg met zijne zoons, beiden arts, met zeer groote praktijk om te trachten met hunne hulp en die der gemeente den ouden man een pensioen te verzekeren. Die zoons reageerden op mijn voorstel door mijn denkbeeld met verontwaardiging aan de leeraren der school mede te deelen; de leeraren schaarden zich unaniem aan de zijde van hun ouden collega in een verzoek aan Burg. en Weth. Daarop was ik zoo dom mijn ontslag aan B. en W. te vragen. Toen kwam de inspecteur en dwong B. en W. mij te verzoeken mijn ontslag-aanvrage in te trekken. Ofschoon ik dus het pleit won, was mijn zenuwapparaat door voortdurend piekeren over hetzelfde onderwerp geheel in de war, zoodat ik verlof moest vragen tot herstel van gezondheid. Kort daarna werd ik benoemd te Leiden. Gij ziet hieruit dat mijne ongesteldheid aan mijn eigen domheid d.i. aan gebrek in kennis van menschen en menschelijke instellingen en verhoudingen te wijten was en in 't geheel niet aan veel werk. Haast u dus niet met Uw antwoord op mijne vermoedens, want elke haast is uit den booze op geestelijk gebied.

Met hartelijken groet

Uw J.L. Andreae

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie