J.L. Faber
aan
Menno ter Braak (Rotterdam)

Zutphen, 7 januari 1933

Zutphen, 7 Jan. '33

Beste Menno,

De aanhef is voor mij misschien wat minder moeilijk dan voor jou. Hij vloeit mij tenminste nog al gemakkelijk uit de pen.

Je brief heb ik gelezen en een paar dagen bij mij gehouden, alvorens er op te antwoorden.

Maar ik wil er toch geen Zondag over heen laten gaan, al is wat ik te schrijven heb alles behalve van gewonen aard.

Het betreft de toekomst van Ant, met wie ik een belangrijk stuk van ons beider bestaan heb samengeleefd. En dan Mineke als ‘die Dritte im Bunde’. Samengeleefd in wederzijdsche genegenheid en onderling vertrouwen, gesterkt door groote openhartigheid.

Zelf van jongs af aan gewend om eenigen eerbied te hebben voor anderer overtuiging, heb ik mij daar ook aan gehouden waar ik langzamerhand jongeren om mij heen kreeg.

Ik voor mij heb mijn Multatuliaansche tijd gehad en dien geheel kunnen uitvieren, juist omdat men mij rustig mijn gang liet gaan.

Zoo heb ik ongedwongen het waardevolle kunnen vergaren en het waardelooze over boord gooien.

Niemand heeft mij bij dat belangrijke schiftingswerk gehinderd. Ik heb daar later een aanwijzing in gevonden hoe te handelen tegenover anderen die in mijn omgeving opgroeien of zich bewegen.

Vandaar dat ik je zonder eenige voor- of tegeningenomenheid kon ontvangen en met volle belangstelling je heb gevolgd.

Als er toch iets van vooringenomenheid geweest is, die me over eenigen mogelijken schroom licht deed heenstappen, dan kwam dat door het nest waar je uitgebroed bent en waarvan je de veeren wel kwijt bent geraakt, maar dan blijft er toch altijd iets wat niet van buiten zit.

Je ouderlijk huis in Eibergen heeft mij tallooze keeren geherbergd en altijd was het mij een vreugde met je Vader te praten over de belangen van Kerk en Staat en wetenschappelijken arbeid, terwijl je Moeder, wel verre van zoo'n beetje aanvullend te werk te gaan, onder de gastvrouwelijke zorgen door, haar eigen kijk gaf en zoodoende mij telkens tot nieuwe verantwoordelijkheid prikkelde, ook in het kleine.

Van al deze goedheden heb ik steeds dankbaar genoten.

Zoo was je mij eigenlijk geen vreemde en is het daaraan dunkt mij mede toe te schrijven dat je je thuis hebt gevoeld bij ons.

Dat daarbij een zeker percentage van mijn (schoon)vaderlijke eigenschappen aan je critisch vernuft ontsnapte en je nog al over mij te spreken bent, is een binnenpretje waard.

Waar ik Ant volkomen meende te kunnen toevertrouwen om zich door eigen inzicht te laten leiden, ook bij het beantwoorden van de vraag, met wien zij het aan zou durven om het leven verder op- en uit te bouwen, daar is er voor mij geen enkele reden om niet te zijner tijd met verlangen jullie plannen te vernemen en in alle bescheidenheid, gelijk een ouder past, mijn opmerkingen ten beste te geven.

M.a.w. wij zullen je graag in onzen familie-kring opnemen.

Als ik jullie zoo samen zie, dan lijkt het mij toe dat er wel eenige gelukkige mogelijkheden zijn, waarvan ik hartelijk hoop dat zij even zoo vele werkelijkheden mogen worden.

Met hartel. groet

J.L. Faber

Origineel: particuliere collectie

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie