Herman de la Fontaine Verwey
aan
Menno ter Braak (Eibergen)

Hilversum, 4 april 1925

Hilversum 4 April '25

Waarde Collega,

Even vóór mijn vertrek had ik vanmorgen het genoegen een telefoonische vertolking van je briefkaart door den heer Clausen te hooren. Ik kreeg daarvan den indruk, dat je eenige moeilijkheden gehad hebt met je journalistiek geweten - ten onrechte geloof ik want het is een onmenschelijke taak te beslissen, welk van twee verschillende meeningen van verstandige menschen juist is. Wil je echter geacht worden een eigen meening te bezitten, kies er dan één op goed geluk uit en houdt daar aan vast - vooral als je merkt dat je mis bent - en iedereen zal je vastheid van oordeel prijzen. Ter zake echter: dank zij de [onleesbaar] van Jan Bletz is het geïncrimineerde stuk weggelaten en vervangen door een sussend distichon van Hendrik, dat als grafsteen op de tragische figuur van Polly kan dienen.

Verder vroeg je het oordeel der redactie over P.W.'s laatste maaksel (als ik het wel begrepen heb)? Ik heb me er niet mee bemoeid, omdat je persoonlijk voor een antwoord wilde zorgen. Het is m.i. een uiting van de meest mogelijk laag-bij-de-grondsche bekrompenheid.

Overigens had je kunnen verwachten, dat deze held je zou kwetsen op de eenige plaats waar hij je treffen kan. Koester overigens geen al te groote wrok tegen het genus lieden, waartoe de heer Westerdijk behoort. Zij behooren tot de nuttige menschensoort op deze wereld en moesten eigenlijk op staatskosten gevoed worden. Want zij jagen de baantjes op dit ondermaansche en als zij er niet zijn, moeten wij, voor de jacht totaal ongeschikten, het doen. Eén detrimente van onze medemenschen en ons zelf.

Wijders mijn dank voor je [moeite's] de inlichtingen. Glimlach maar valsch en wellustig in het net van de [Slingerbeek].

Ik volg je spoedig naar Arcadiè

[Vale!]

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie