I

Briefwisseling Menno ter Braak - Johanna Maria IJssel de Schepper

Johanna Maria IJssel de Schepper-Becker
aan
Menno ter Braak

Rotterdam, 19 oktober 1934

Rotterdam 19 Oct. 1934.

Geachte Heer ter Braak,

Wanneer U mijn antwoord op Uw enquête - een antwoord, dat niet aan Uw bedoelingen voldoet, daarvan ben ik mij bewust - voor publicatie geschikt vindt, dan kunt U bijgaande ‘open’ brief in de krant zetten.

U moet een eerlijk en argeloos mensch zijn, mijnheer ter Braak. Voor eerlijk heb ik U altijd gehouden, maar voor argeloos zou ik U nooit hebben versleten. Of zet U hier met den glimlach eens wreedaards een val open, hopende dat de ratten er in zullen loopen? Nu, wie weet. Er kan een aardige heksenketel aan het koken gaan in dat geval.

Ik ben gevleid, dat U mij tot de ‘vooraanstaande letterkundigen’ rekent. Anderen zullen zich dat zonder meer laten aanleunen, maar zoo ben ik niet. Iedereen is, o looze vos, door die paar woordjes gestreeld, maar wie zal er rond voor uitkomen? Ik!

En dat is ook weer ijdelheid.

Ik bied U, vrij van lasten als daar zijn: jaloezie, rancune, wraakzuchtigheid en hypocrisie, mijn collegiale groeten aan en teeken met de meeste hoogachting

Uw dw

J.M. IJssel de Schepper-Becker

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie