C.J. Kelk
aan
Menno ter Braak

Amsterdam, 19 maart 1927

Amsterdam, 19 Maart, '27

Waarde Menno,

Aangezien ik vannacht het genoegen had stomdronken thuis te komen, ben ik thans in de beste conditie wat te correspondeeren, zooals 't heet. Het deed me aangenaam aan te bemerken, dat je nog in leven bent en een bejaard man in genegenheid gedenkt.

Hoe is 't daar nu, in Berlijn? Ken je er menschen of verveel je je 'n aap. Ik zou er geloof ik heelemaal niet voor deugen in een vreemde stad te zitten koekeloeren. Ik gooide 't hoogstwaarschijnlijk bij voortduring over de jeneverboeg. 't Bier is daar wel goed, niet?

Ofschoon je dat wel reeds van Dirk zal hebben gehoord, wil ik je toch nog even melden, dat de litteratuur nog steeds bloeit. Neen, dààr niet van!

Momenteel zitten we aardig in de copie. Alleen is leelijker, wat ik hoorde van Van Wessem, dat 't abonnésaantal nog steeds terugloopt. Hoe moeten wij daarmee aan? De Heer Q. schijnt de radeloosheid nabij. Ellende en narigheid is ons deel.

Van Slau kreeg ik een brief, waarin hij ontevreden bleek te zijn over het plaatsen van zijn oude gedichten. Hij verbiedt dit. Dan moet hij maar nieuwe maken! Ik zal toch blij zijn als die snaak weer eens in 't Vaderland is. 't Is tòch een heerschapje, waar je lol mee kan hebben.

En verzen maken kan hij ook, of liever gezegd: hij is zoowat de eenige, die 't kan. 't Is niet zoo'n vervelende zuigplaat als 't overig getal der heeren.

't Lijkt wel of ze voor de litteratuur altijd de beroerdste lui kiezen, met ellendig mislukte namen als Ys. Vissel, Jaap de Hon of weet ik wat.

Onze lieve Heer schijnt hiermee de wreedste spot te drijven.

Enfin, wij laten ons hierdoor niet ontmoedigen. Wij zijn en blijven, waardste Menno,

steeds gaarne geheel de uwe,

C.J. Baron Kelk

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie