Menno ter Braak
aan
Sociëteit voor Culturele Samenwerking

[Den Haag], 9 mei 1939

9 Mei 1939

Aan het Bestuur de Sociëteit voor Curtureele Samenwerking

Mijne Heeren

Uw spontaan bewijs van solidariteitsbesef (uitgedrukt in Uw brief van 7 Mei j.l.) heeft mij diep getroffen. Hoewel ik mij voorshands nog niet gerechtigd voel alle details mee te deelen van het dictatoriale optreden der heeren Nijgh en Swart, resp. directeur en hoofdredacteur van de N.R.C., acht ik mij volkomen verantwoord het volgende te verklaren:

De hoofdredacteur van de N.R.C. heeft mij gesommeerd, naar aanleiding van een artikel over Erika Mann in Het Vad. van vrijdag 28 April en een artikel over D. Hans in Het Vad. van Zondag 30 April, mij voortaan van iedere bemoeiing met politiek en religie te onthouden en mij uitsluitend bezig te houden met wat de heer Swart noemt de ‘zuivere kunst’. Na een onderhoud met den heer Swart is mij gebleken, dat zijn eisch neerkomt op een soort ‘gelijkschakeling’, en het is o.m. daarom, dat ik onmiddellijk mijn aanvrage om ontslag heb ingediend. Mijn opvatting van liberalisme strookt niet met een dergelijken verkapten vorm van dwang.

Ik verzoek u van deze mededeeling voorloopig geen gebruik te maken voor publicatie in de pers. Voor een circulaire in vertrouwelijken vorm kunt gij haar natuurlijk gebruiken..

Met mijn warmen dank en vriendschappelijke groeten,

Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie