Ubu-Roi

21 Maart 1933. Wanneer de kinderen groot worden, plegen zij via de opvoeding een compleet stel conventies te verwerven. Iemand, die men als jongen van tien jaar gezien heeft, herkent men daarom gewoonlijk niet, als men hem na een afwezigheid van twintig jaar als volwassen man terugziet; niet alleen heeft hij zijn knapengestalte verloren, maar ook wordt

[p. 547]

hij beheerst door het decorum, dat de aangeleerde conventies meebrengen; hij is officieel geworden en is zich daarvan doorgaans maar al te zeer bewust. Dit officiële heeft weer ingewerkt op zijn levensbeschouwing, zodat men over de eenvoudigste onderwerpen niet meer op eenvoudige wijze met hem kan praten; zijn bestaan verloopt, ook voor hemzelf, hoofdzakelijk in conventies; en als er bij tijd en wijle eens een brute moord gepleegd wordt, schrikt de gehele fatsoenlijke wereld op: zoiets ongehoords! dat verwacht men toch niet van een volwassen, fatsoenlijk man!

Het volstrekt originele in Alfred Jarry's guignolade Ubu Roi (door Kelk, Chasalle en Vergé op eminente wijze in het Hollands overgebracht) is nu, dat de diverse personages wel met de opvoeding en de conventies in aanraking zijn geweest, maar er niet in de geringste mate door hebben ingeboet aan directe vulgariteit. Allerlei conventionele thema's - parade, samenzwering, heldenmoed, geestenscènes in gewelven en spelonken, fiscale maatregelen enz. enz. - komen naar voren zonder een zweem van de gebruikelijke conventionele moraal, die deze thema's pleegt aan te kleven; zij worden noch aangeprezen, noch aangevallen, maar zonder omslag voorgesteld als speelgoed van dikke, vraatzuchtige kwajongens. De hoofdpersoon, le père Ubu, heeft een karakter, dat men in de maatschappij dikwijls genoeg aantreft, maar bijna altijd onherkenbaar onder het vernis van opvoeding en conventie; hij is door Jarry in de gelegenheid gesteld, ronduit vulgair te zijn in een ronduit vulgaire wereld, waarin heldenmoed en vreten uiterst populair zijn, zolang lafheid en hongerlijden niet voordeliger blijken. De wereld van Ubu is dus een zeer elementaire wereld, die in een land als het onze regelmatig wordt miskend, omdat men hier door preken en volksuniversiteiten de schijn tracht te bewaren, die ‘cultuur’ heet; reden te meer, om een opvoering van Ubu op hoge prijs te stellen. Want deze elementaire wereld, de wereld van de kwajongen en de vlerk, is niet dood in ons, wat men ook over de macht der beschaving moge beweren; ieder ogenblik kan de oude Ubu in ons reageren, wanneer de contrôle der conventies even verslapt! Ieder ogenblik bovendien vervalsen wij het vlerkachtige in ons

[p. 548]

door het schone culturele namen te geven; de lafheid van pa Ubu op de kritieke momenten heet bij ons gewoonlijk ‘tact’ of ‘beleid’, zijn financiële vraatzucht ‘financieel beleid’. De absolute originaliteit van Jarry bestaat dan ook grotendeels hierin, dat hij zich aan al die fraaie namen niet stoort en met de humor van een zeventiende-eeuwse kluchtenschrijver uitgaat van de hypothese, dat de ‘geestelijke’ fratsen van het mensdom een schijntje betekenen tegenover zijn primaire driften; maar hij maakt van die hypothese geen aanklacht of verheerlijking, maar louter en alleen een zotternij onder grote kwajongens. Doordat echter deze kwajongens balspelen met de conventies der volwassenen, ontstaat zo een geniaal panorama op de moraal, dat men niet weet, waarover zich meer te verbazen, over Jarry's volkomen onbelemmerde vlerkachtigheid dan wel over de zotheid der officiële gemeenplaatsen, die zich dan toch maar van het bestaan van een Jarry niets aantrekken. Zo zot is de wereld (Erasmus wist dit ook al), dat zij zonder de zotheid niet leven kan; en daarom trekt die wereld zich van Ubu Roi ook niets aan en gaat rustig verder. Wij zijn bewonderenswaardig soliede geworden; zou een Hitler zichzelf in de lachspiegel van Ubu herkennen? Ik garandeer U het tegendeel!

Iedere schrijver met genie heeft iets elementairs; hij moet altijd veel conventionele rompslomp afwerpen, eer hij de elementen gevonden heeft, waarin hij speciaal de mensen en dingen wil oplossen. Jarry kiest het elementaire van de vlerk-in-alles-en-allen, en daar zijn standpunt afwijkt van vrijwel de ganse litteraire standpuntenreeks, geeft hij ons onverhoeds een fonkelnieuwe mens, wiens vulgariteit ons niettemin zeer bekend voorkomt. Ubu als veldheer in de slag... en niets herinnert ons meer aan de cliché's der geschiedenisboekjes. Ubu als financier... en alle overlevering van de Honderdste en Tiende Penning wordt plotseling ontdaan van het romantische costuum. Vóór ons staat de mens als een vervaarlijke slokdarm, een brutale opschepper en een monstrueuze lafbek, ver verwijderd inderdaad van Die Leiden des jungen Werthers, nog verder wellicht van de helden van Ina Boudier-Bakker, in tegenspraak met alle ‘geestelijke’ tradities, waarop

[p. 549]

wij ons hebben leren beroemen... maar des te reëler voor iemand, die zich door al die culturele bluf nog niet uit zijn humeur heeft laten brengen. Zodra men erkend heeft, dat onze verhevenheid slechts een betrekkelijk vooroordeel is, nauwelijks bestand tegen de critiek van de kwajongen, heeft men ook waardering voor Ubu Roi en vooral voor de elementaire genialiteit, waarmee Jarry alle volwassen deftigheid heeft uitgeschakeld. Men moet van zijn cultuur een leugen hebben gemaakt, om Jarry met een verachtelijk schouderophalen voorbij te kunnen gaan of zelfs alleen maar als wel amusante onzin te kunnen beschouwen; men moet verdronken zijn in zijn gemeenplaatsen, om de vulgariteit van Ubu achter te stellen bij Vondel's Gijsbrecht. Ongetwijfeld was Jarry een heel wat groter psycholoog dan Vondel... en of hij een geringer schrijver was, staat nog te bezien.

Ik zou bijna zeggen: laat men om dit werk niet te vroeg lachen! Maar om in een zo serieus land als Nederland misverstand te voorkomen: men moet er ook vooral geen begrafenisgezicht bij zetten....