[p. 652]

Het verraad der vlaggen

‘O, schitt'rende kleuren...’

October 1938. Toen ik aan het einde der vorige week in de straten van Den Haag plotseling (zij het eerst nog wat schuchter, maar allengskens driester) vlaggen zag uitsteken, was ik zo volkomen onvoorbereid op dit gebaar, dat ik aanvankelijk dacht aan een verlaat staartje van het Regeringsjubileum. Maar neen, betrouwbare zegslieden hielpen mij snel uit de droom: het Nederlandse volk (of liever een deel ervan, gelukkig) vlagde, omdat men in München op geruisloze wijze een andere kleine natie, Tsjecho-Slowakije, de nek had omgedraaid. Zo gevoelig is het Nederlandse volk in bepaalde omstandigheden, zo voortreffelijk verstaat het zich op een welgekozen symboliek. Een mijner zegslieden zei mij: ‘De vrede is uitgebroken’. Hij had gelijk: de verraden Tsjechen zullen het dezer dagen merken.

De eerste impuls, die tot dit beschamende vlaggenvertoon aanleiding gaf, is zeer menselijk; het dierlijk sauve qui peut voor de alles verwoestende typhoon, die dreigt los te barsten en op miraculeuze wijze niet losgebarsten is, wordt vanzelf een feestelijke stemming, zelfs wanneer men met enige zekerheid kan vermoeden, dat het maar uitstel van executie is. Ik wantrouw bij voorbaat degene, die in deze eeuw luchthartig spreekt over de oorlog, de afrekening met ‘de wapenen der barbaren’, en het is waarlijk niet, omdat ik oorlogszuchtig gestemd ben, dat ik dit gesol met de driekleur meer dan wat ook gevoeld heb als een schande en een afschuwelijk bewijs van de instinctloosheid van een bepaald soort democratie. Er is namelijk een gevoel van opluchting, dat men bij zichzelf toelaat, maar met beschaamdheid, en waarvoor men zeker de vlag niet uitsteekt noch eieren zendt, zoals een dame uit Barneveld dat deed aan de heer Chamberlain. Wanneer een democratisch volk na een periode van systematische leugenpropaganda, om der wille van een voorlopig nog ondoorzichtige diplomatie en zelfs zonder een behoorlijke termijn, het kind van de rekening wordt, dan behoorde een ander democratisch volk weg te kruipen van schaamte en halfstok te vlaggen; ik heb echter

[p. 653]

geen vlag halfstok gezien. Wellicht zullen enige van deze vlagmaniakken er iets anders over denken, als te zijner tijd de Nederlandse koloniën buiten hun medezeggenschap om verdeeld worden en met een termijn van twee of drie dagen moeten worden ‘opgeleverd’.

Want hoe men deze zaak ook draait: verraad blijft verraad. Over de politieke achtergronden van deze affaire matig ik mij geen oordeel aan; ik laat dat over aan hen, die het evenmin weten als ik. Van hen kan men precies vernemen, wat de heer Chamberlain als diepste geheim in zich omdraagt; volgens de een is Engeland ‘nog niet klaar’, volgens de ander vertegenwoordigt de heer Chamberlain een groep van pro-Duitse groot-kapitalisten, die heel wat meer angst hebben voor het phantoom bolsjewisme dan voor een mak geworden Hitler; volgens een derde moet Engeland in de eerste plaats denken aan zijn Imperium, volgens een ontroerende vierde (die een ideologische fopspeen nodig heeft om op te zuigen) is zelfs de heer Chamberlain nu eerlijk overtuigd van de eerlijke eerlijkheid van de man, die geen gelegenheid heeft laten voorbijgaan om te demonstreren, hoe gemakkelijk het is zijn woord te breken. Ik laat al die hypothesen voor wat zij zijn, en ook de thans heilig verklaarde heer Chamberlain voor wat hij is. Tot nader order neem ik aan, dat hij een fatsoenlijk man is, zoals er meer zijn, en tot zijn eer moet men er ook bij zeggen, dat de nimbus hem tot dusverre nog helemaal niet ‘kleedt’; het artikel past niet bij zijn gezicht en zijn paraplu. Wie weet trouwens, hoe groot de heer Chamberlain zal zijn na verloop van tien jaar, als de geschiedenisboeken zich met Berchtesgaden, Godesberg en München gaan bemoeien en er alleen nog belangen voor historici op het spel staan! Misschien zal hij dan genoemd worden als de redder der Tsjechen... maar misschien ook als het tegendeel. Het gaat hier niet om deze grote politieke gebeurtenissen (waarvan iemand treffend gezegd heeft, dat zij ‘zich afspelen met de geheimzinnigheid van misdaden’), maar het gaat om de kleine, middelsoort en grote vlaggen, die aan het einde van de maand September de gevels van Nederlandse huizen hebben gesierd. Die vlaggen spreken van verraad en instinctloosheid; zij spreken van een demo-

[p. 654]

cratie, die zich verheugt over een morele nederlaag der democratie; zij trekken ook onverbiddelijk de scheidslijn tussen twee soorten democratie: democratie als kracht en democratie als ontaarding. Van die laatste categorie kan men slechts zeggen, dat zij aan het einde van deze gedenkwaardige maand September jammerlijk begraven werd onder het puin van de gehamsterde Olba-blikjes mitsgaders deftige meelzakken en rijstballen. Zij ligt daar goed, en wij zullen haar niet betreuren.

Eigenlijk heeft men gevlagd voor de Tijd. Want toen de heilig verklaarde heer Chamberlain uit Berchtesgaden thuis kwam met de eis van afstand van het Sudetenland, had het niet veel gescheeld, of hij was in de geschiedenisboeken terecht gekomen als de Judas Iskarioth. Gelukkig echter was er de goede tijd, die niet anders te doen had dan te verlopen; noch de heer Chamberlain, noch Hitler veranderden gedurende dat verloop van structuur, maar er begon iets anders te verlopen: de beroemde publieke opinie. Zij werd door het oorlogsgevaar rijp gemaakt voor de vlaggen, die de oorlog zo glorieuselijk kwamen vervangen; Judas werd door de tijd tijdig van zijn zilverlingen ontdaan, de heer Chamberlain verscheen in het gewaad van vredesengel en de uiteenscheuring van duizend jaar Bohemen werd... door de gebeurtenissen gerechtvaardigd. Dat alles doet de milde tijd, voor dat soort machiavellisme vlaggen de staatsburgers van Nederland, die nog niet zo ver zijn, dat zij aan hun koloniën denken. Werkelijk, Machiavelli is te goed voor deze manifestaties! Machiavelli moge geen brave man geweest zijn, zoals de vlaggende democraten en geestelijke herbewapenaars, hij had zijn instinct tenminste niet, met de tijd, laten... verlopen!

Eigenlijk overkomt het mij maar zelden, dat ik iets werkelijk veracht; daarvoor ben ik waarschijnlijk te veel democraat, of anders gezegd: ik heb onmiddellijk het gevoel, dat ik zelf, in iets gewijzigde omstandigheden, tot analoge verachtelijkheden in staat zou zijn. Levendig kan ik mij verplaatsen in de situatie van de oorlogsheld, die in de oorlog de benen neemt, even levendig in die van de man des vredes, die aan de bittertafel oorlogszuchtig wordt. Maar deze vriendelijke,

[p. 655]

kleurige vlaggen op de dag van het verraad heb ik uit de grond van mijn hart veracht, in de wetenschap, dat ik tot deze handeling niet in staat zou zijn geweest. Men moet, om een vlag uit te steken, diverse manipulaties verrichten, die iemand tijd geven om te bedenken, wat hij doet; hij moet naar de zolder lopen, het vlaggedoek wegzeulen, de trap weer aflopen, enz. enz.; in die tijd heeft hij, dunkt mij, ruimschoots gelegenheid om van zijn opluchting te bekomen en in één helder ogenblik tot bezinning te geraken, te constateren, dat hèm geen gevaar meer dreigt, maar dat het gevaar pas begint in de streken, waar men voor de democratie iets anders gedaan heeft dan Olba-blikjes collectionneren. Het wil mij voorkomen, dat iemand, die zichzelf respecteert, na dit ene heldere ogenblik, ijlings de vlag strijkt. Blijkbaar echter zijn er mensen, die reeds deze ‘Denkakt’ tot de voor hen onbereikbare philosophie rekenen; zij sparen hun vlag niet en laten haar wapperen, alsof er iets met Den Briel was gebeurd. Dit is, wat ik als verachtelijk onderga. Ik heb nooit behoord tot hen, die aan het hooghouden van de heiligheid van verdragen geloven. Verdragen hebben hun zin verloren, zodra de wil ontbreekt, om ze te handhaven; maar dat wil nog niet zeggen, dat het schenden van een verdrag geen symbolische handeling is. Dat Frankrijk zijn verdrag met Tsjecho-Slowakije geschonden heeft, is symbolisch voor een bepaald soort democratie, die eveneens haar zin verloren heeft, omdat de wil ontbreekt haar te handhaven; het is juist déze democratie, die altijd het luidruchtigst op Machiavelli afgeeft en opgeeft van de heiligheid der internationale rechtsorde. Mijn conceptie van democratie is altijd heel wat bescheidener geweest, en zij kan dan ook niet geannuleerd, of zelfs maar beschadigd worden door het schenden van verdragen. Voor mij is democratie in de eerste plaats een atmosfeer, waarin iemand kan leven, die de toekomst niet aan een dode formule van het verleden wenst te binden. Voor deze democratie heeft men tot dusverre nog niet gevlagd, maar men kan haar, goddank, ook niet met vlagvertoon de nek omdraaien; ik ben er zelfs dankbaar voor, dat men tot dusverre hardnekkig geweigerd heeft haar met de deftige democratie der heilige verdragen te identificeren. De eerste

[p. 656]

vraag, die mijn soort democratie zou willen stellen, is deze: waarin steekt het verschil tussen de verdragschendingen van Hitler en die van Frankrijk? Toch zeker niet in de... moraal? Verraad blijft verraad, met welke vlag dan ook bezegeld....

Echter: zonder twijfel zijn de vlaggen al ingehaald en de verzonden eieren al geconsumeerd of rot geworden, wanneer deze regels in druk verschijnen; ook de kater komt snel, in deze grote dagen. Weliswaar waren de arme, verdrukte Sudeten-Duitsers de laatste territoriale eis, die Hitler in Europa te stellen had; maar men zegt, dat hij zoiets meer gezegd heeft. En daarom: wie het laatst vlagt, vlagt het best.