Kok en dichter

25 Febr. 1939. Er zijn een menigte kookboeken en receptenboekjes in omloop, waaruit de huisvrouw kan leren, wat zij in de pan moet doen om tot een synthese van smaak en geur te geraken, die men ‘lekker eten’ noemt. Zulke geschriften zijn echter droog en dor vergeleken bij het handboek van de dichter Werumeus Buning, die de kunst verstaat om reeds in het kookboek zelf een dusdanige voorpret van het diner op te wekken, dat het koken haast overbodig wordt. De tactiek van de smulpaap Buning is immers gedeeltelijk gebaseerd op zijn ervaringen als dichter: men moet de mensen door woorden en zinnen in een toestand van verrukking brengen, men moet als magiër van de taal in staat zijn om zowel Maria Lécina als een gemarineerde lamsbout tot papieren leven te wekken. Juist de kok Buning bewijst, hoe nauw poëzie en fornuis aan elkander zijn verwant; het kookboek verbindt beide, het is geen poëzie meer (want daarvoor is het te zeer op de practijk gericht), het is nog geen lekker eten (want daarvoor moet de

[p. 668]

theorie eerst in practijk worden omgezet); het is de paradox van poésie pure en fornuis puur en daarom evenzeer genietbaar voor de dromer als voor de realist. Wellicht kan men ook evenveel profijt trekken uit de recepten van de kok Buning om de dichter Buning te verklaren, als omgekeerd.

100 Avonturen met een Pollepel, zijnde de getrouw te boek gestelde ervaringen van een liefhebber in de kookkunst, versierd met velerlei raadgevingen en wenken: aldus de volledige titel van dit handboekje. Men moet voor zo'n titel even rustig gaan zitten; de liefhebber van het koken en smullen moet er trouwens toch de tijd voor nemen, want deze kunst eist toewijding en zelfs volkomen overgave, evenals de poëzie. Men moet doordrongen zijn van de betekenis van het mysterie, wil men begrijpen (of neen niet begrijpen, maar aanvoelen) waar Buning heen wil. Hij streeft naar een uiterst persoonlijke, ‘einmalige’ wijze van koken, waarbij het kokswerk tevens een gebeurtenis is; de recepten van Buning zijn kleine novellen, of eenacters, waarin de groenten en het wild optreden als personages, met een eigen, immanent leven (dat zij er het leven bij laten is een zaak, die in kookverband, in het beschermd domein van aanrecht en fornuis, niet ter zake doet; een eend begint voor de kok pas recht te leven, wanneer hij dood is en onder de vork van de magiër opnieuw gestalte aanneemt). In hoeverre die recepten op de verbeelding van de huisvrouwen werken, vermag ik niet te beoordelen; op schrijver dezes, die zich een volstrekte leek noemen moet en nauwelijks een spiegelei kan bakken, werken zij bijzonder prikkelend; ja, hij is zelfs een ogenblik geneigd zich af te vragen, of het genre dat hier voor ons ligt, misschien niet de pornographie der spijskunst moet heten, gezien de zwoele croquetjesvisioenen, waaraan de auteur zich met welbehagen te buiten gaat. Maar deze overweging gaat snel voorbij; wij bekeren ons tot de theorie van het ‘l'art pour l'art’ van het fornuis, vooral doordat de woorden zich hier als het ware losgezongen hebben van de gewone receptenbetekenis, de geur ons dus al toewaait uit de woorden zelf en de verwerkelijking in de practijk nauwelijks meer waard kan zijn dan dit papieren voorspel van de dichter van In Memoriam, onze Brillat-Savarin en ge-

[p. 669]

sublimeerde pottenkijker, vriend van artisjokken, zoutevis, het haasje en zelfs van de bouillabaisse, ‘Marseilles groot geheim’. Het geestelijk genot van een kookboek als dit is zo intens, dat men na lezing van de 100 avonturen pollepel toe kan met droog brood als avondmaal. Aaltje de onzuinige keukenmeid zal er echter wel anders over denken en de kookboekpoëzie van Buning fluks in de realiteit der pan omtoveren.

 

26 April 1940. Onlangs beklaagde zich iemand bij mij, omdat hij een recept van de dichter-kok Werumeus Buning had trachten op te volgen; hij had een pan lichtbruin geroosterd, er wat uien op gefruit, een sherrycobler toegevoegd en toen maar eens afgewacht. Het resultaat was volgens hem volstrekt niet wat Werumeus Buning er in zijn kookboek van voorspelde; het had iets van omelet moeten worden, maar het bleef een lichtbruin geroosterde pan, die er wat schimmelig uit zag, enigszins beschadigd rook, maar niet heel fris.

De les, die men uit deze onware geschiedenis leren kan, is, dat men de kookboeken van dichters alleen aan degelijke deskundigen in handen moet geven om er mee te koken. De gewone mens leest ze nl. als litteratuur; wat Maria Lécina is voor de erotische fantasie, dat zijn de Avonturen met een Pollepel voor de verbeeldingskracht der maag; men zwelgt in de visioenen, die de pollepelaar oproept, en voor de practijk bepaalt men zich tot Martine Wittop Koning. Toch moet het mogelijk zijn aan de hand van Werumeus Buning keukenpietenland te betreden, maar men moet dan stevig gepantserd zijn tegen de litteraire jus, waarmee deze virtuoos zijn materiaal overgiet. Hij romanceert zo smakelijk, dat men onwillekeurig meer aan de qualiteitten van het proza dan aan het gasfornuis denkt, waarvan het toch op een of andere manier de gesublimeerde vrucht is. Men zegt wel eens, dat de beschrijving van ‘gedurfde dingen’ een soort uitleven op papier is; welnu, zo leeft ook deze kok zich op het papier uit, en wellicht komt dus alles, wat hij in werkelijkheid niet gekookt heeft, in de gedurfdste vorm in zijn kookboeken te staan. Maar hier is hij dan ook inderdaad een culinair avonturier, zoals hij in zijn recepten aan ons verschijnt: als tyran over de biefstuk, als theo-

[p. 670]

reticus der sausen, als koning der kazen, als prelaat van de uiensoep, als Teun de konijnenjager, zelfs als grootmoeder, die over warme wijn in haar trekpot rapporteert. Van deze avonturen is een tweede bundel verschenen, die zeker evenzeer in de smaak zal vallen als no 1.