[p. 490]

Serajewo 1914

Bruno Brehm: Voor hun Vaderland
A. den Doolaard: Van Vrijheid en Dood

Men vindt in de litteratuur zowel schrijvers, die op een meesterlijke wijze een stof zonder enige betekenis voor het ‘ongewapend oog’ tot een belangrijk boek weten te maken, als schrijvers, die over een uiterst boeiende stof een boek schrijven, dat zijn betekenis in hoofdzaak dankt aan dat materiaal. (Over de schrijvers, die er helaas ook in groten getale zijn, die zelfs een boeiende stof volkomen weten te bederven, spreek ik maar niet; ieder wil hun bestaan wel als vanzelfsprekend op de achtergrond veronderstellen.)

De Oostenrijkse schrijver Bruno Brehm, gewezen artillerieofficier en ‘oud-strijder’ uit de wereldoorlog, behoort, voor zover men af mag gaan op de hierboven genoemde roman, in hoge mate tot de auteurs, die in staat zijn een boeiende stof te behandelen, zó, dat de lezer zich als het ware verplaatst in de gebeurtenissen, maar van Bruno Brehm zelf weinig ziet. Brehm laat eenvoudig zijn personages aan het woord, zonder zelf in te grijpen; iets, wat volgens sommigen de ware romanschrijver tekent. De auteur mag, zo decreteerde een der theorieën over de roman, alleen in die roman spreken via de objectiviteit der verbeelding; zodra hijzelf een rol gaat spelen, ‘ontaardt’ de roman in een essay of een brochure. Ik ben zo vrij in het algemeen niets van die theorie te geloven; zij is typisch de theorie van het naturalisme, dat in de ‘uitbeelding’ een evangelie had gevonden; en ik ken romans, die mij buitengewoon geboeid hebben, juist, omdat de schrijver er onverholen uit naar voren kwam. Men behoeft niet eens naar het buitenland te gaan om een voorbeeld te zoeken; Max Havelaar is onmiskenbaar Multatuli zelf, zonder de autobiographie van Multatuli zou er nooit een Max Havelaar geweest zijn. Is daarom Max Havelaar een inferieure roman? Alleen voor hen, die De Jordaan van Is. Querido een meesterwerk achten.

[p. 491]

Ontdoet men de bewuste theorie van haar despotische algemeenheid, dan blijft er echter één ‘waarheid’ van over, en wel deze: iemand, die een ‘uitbeelder’ is en in dat ‘uitbeelden’ iets vermag te bereiken, bederft dikwijls zijn roman, wanneer hij probeert allerlei goedkope eigen levenswijsheid binnen te smokkelen. Men kan n.l. een zeer goed ‘uitbeelder’ zijn en tegelijkertijd in het theoretiseren en betogen zwak of middelmatig. Wellicht heeft het besef, dat zij eigenlijk weinig originele ideeën te verkondigen hadden, de naturalisten er toe gebracht, hun leer van de schrijver, die achter zijn werk moet verdwijnen, zo stellig als vaste wet op te stellen. Men zou de wet dus liever veranderen in een advies: ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’.

Dat advies kan dan naar twee zijden worden toegepast: de ‘uitbeelders’ kunnen er uit opmaken, dat zij zich van eigen inmenging in de roman moeten onthouden, als zij op dat gebied niets te zeggen hebben, de ‘betogers’ kunnen er uit leren, dat zij zich niet aan de uitbeelding moeten wagen, als zij daarvoor geen talent hebben.

Wat nu de roman Apis und Este (door S. Vestdijk uitstekend vertaald onder de titel Voor hun Vaderland) betreft, men heeft te doen met een boek van een ‘uitbeelder’, die zelf achter zijn schepping verdwijnt. Natuurlijk zit hij erin, want hij heeft zijn roman geschreven en niet ‘overgeheveld’ uit de ‘werkelijkheid’; alles is hier betrekkelijk, ook het verdwijnen in een boek. Maar Brehm moge dan door de keuze van de stof en de wijze van vertellen blijk geven van een persoonlijk inzicht, hij is toch overal en in de eerste plaats objectief kroniekschrijver van boeiende historische gebeurtenissen. Het maakt zijn werk sympathiek, dat hij ook niet veinst iets anders te zijn dan een kroniekschrijver, die zijn gebeurtenissen weliswaar arrangeert (Brehm is geen historicus, hij geeft een beeld!), maar zich toch in hoofdzaak bepaalt tot de historische stof zelf. Men kan de psychologie van zijn personages geloofwaardig achten of niet, het gaat hier in ieder geval om mensen die geleefd hebben, en wier leven door de schrijver bovendien niet geëxploiteerd wordt voor kinderachtige liefdesgeschiedenisjes of onwaarschijnlijke romantische acrobatie. Voor hun Va-

[p. 492]

derland is vol romantiek, de romantiek schuimt er aan alle kanten overheen; maar het is de romantiek van een historische periode op en bij de Balkan, waarvan alleen een blauwkous zal veronderstellen, dat het allemaal ‘veel te erg is voorgesteld’.

Ik wil hiermee niet zeggen, dat Brehm zich in dit boek een groot schrijver betoont. Zijn hoofdverdienste is, dat hij zijn stof kent en haar zo verwerkt, dat men aan de authenticiteit van het schijnbaar romantisch gebeuren gelooft. Daarbij - ik voeg het er dadelijk aan toe - blijft Brehm voortdurend aan de kleurige oppervlakte; hoewel hij zelden banaal wordt, vindt men bij hem ook nergens een gedurfd-psychologische kijk; het blijft de boeiende stof, die hier de lezer bezig houdt en die dank zij Brehms compositie- en schildertalent zelden verveelt en soms sterk spreekt.

Voor hun Vaderland begint met de schilderachtige samenzwering der Servische officieren in 1903 tegen Koning Alexander Obrenovic van Servië en zijn vrouw Draga Masin; leider van deze samenzwering is de hoofdpersoon van de roman, Apis, die in het vervolg van het boek echter nogal eens op de achtergrond raakt. Het is Brehm dan ook kennelijk veel minder om deze eenling te doen (die hij tegenover de te Serajewo vermoorde ‘Este’ Franz Ferdinand stelt), dan om de geschiedenis van de Balkan-intriges, die verband houden met het grote historische feit: de ineenstorting van het feodale Oostenrijk der Habsburgers, de opkomst van het zelfbewuste Servië. De moord te Serajewo, en de voorbereiding van de aanslag op Franz Ferdinand door de jeugdige Princip, vormt de voornaamste partij van Brehms roman. Telkens springt hij van de Balkan naar Oostenrijk over, om de lezer voor te bereiden op de nadering van de Oostenrijkse troonopvolger, die hier zonder geniaal doorzicht, maar toch bijzonder aannemelijk getekend wordt als iemand, die het verval der dubbel-monarchie ziet, maar niet bij machte is de ondergang van het voze rijk te verhinderen; het hoofdstuk, dat Franz Ferdinand op de gemzenjacht tekent, behoort tot de beeldendste van het boek. Aan de machinaties van Princip en zijn collega's wijdt Brehm lange bladzijden, die mij eerlijk gezegd tamelijk ver-

[p. 493]

velen, omdat ik er de noodzakelijkheid niet van inzie; zij blijven misschien spannend, als men bijzonder van de verwikkelingen van een ‘roman policier’ houdt. De moord te Serajewo zelf brengt in Brehms schildering de spanning van die dodenrit door de straten van een overal onveilige stad weer bijzonder goed tot uiting; al is ook hier het arrangement wel duidelijk (Serajewo ‘De sleutel van Europa's noodlot’), men betrapt Brehm toch nergens op sentimentele of al te pathetische inlassingen.

In het laatste gedeelte duikt Apis, die men een tijdlang uit het oog verloren heeft, weer op. Zijn noodlot is, dat hij in conflict komt met de autoriteiten van zijn eigen land; als hartstochtelijk voorvechter van de Groot-Servische idee wordt hij in 1917 gefusilleerd.

Als men mij vroeg de roman van Bruno Brehm te classeren, zou ik hem tussen Orient Express van Den Doolaard en Die Geächteten van Ernst von Salomon plaatsen; met dien verstande, dat Brehm veel dichter bij Den Doolaard staat dan bij Von Salomon. Evenals bij Den Doolaard staat hier voorop het schilderachtige vertellen van een verhaal; maar Brehm heeft de goede smaak, zoals ik al opmerkte, zich tot de ‘kroniek’ te bepalen en geen ongeloofwaardige ficties op de proppen te brengen, gelijk in de laatste deelen van Orient Express gebeurt. In dit opzicht, en ook door zijn grotere kennis van zaken, kan men Brehm met Von Salomon vergelijken; maar overigens blijft Von Salomon een veel belangrijker persoonlijkheid. In Die Geächteten spreekt ook de auteur zelf; men verneemt zijn reacties op het gebeuren, dat niet minder bloedig-romantisch is dan de gebeurtenissen van Bruno Brehm; door de persoonlijkheid Ernst von Salomon wordt het werk op een totaal ander plan gebracht. ‘Het merkwaardige van deze soort intellectuele roversmystiek’, schreef ik indertijd naar aanleiding van Die Geächteten, ‘is, dat zij het scherpste intellect niet uitsluit; integendeel, juist die ondoorgrondelijke mystieke kern van het nationale gevoel drijft Von Salomon al zijn handelingen bloot te stellen aan een cynische zelfcritiek. In dit stadium zijn intellect en mystiek geen contrasten; zij doordringen elkaar; de blinde drift van het ene wordt des

[p. 494]

te feller in haar blindheid en driftigheid beseft door de nuchtere, zakelijke scherpte van het andere.’

In de roman van Bruno Brehm ontbreekt nu juist de intellectuele zelfcontrôle; oppervlakkig beschouwd lijkt hij op Die Geächteten, vanwege de geaardheid van het milieu, innerlijk heeft hij er weinig mee gemeen.

Den Doolaard, bijgenaamd ‘de man, die men nooit thuis treft’, heeft over het succes van zijn roman, Orient Express begrijpelijkerwijze geen gras laten groeien; nauwelijks is de Duitse vertaling van de pers, of de onvermoeibare biedt ons een bundel reisschetsen aan onder de vervaarlijke titel Van Vrijheid en Dood. ‘Glorie en val der Comitadji's’, ‘Den Balkan Rond’, ‘Het Onbekende Polen’: men weet alleen door het lezen van de onderwerpen, dat men waar voor zijn geld krijgt.

Eerlijk gezegd, ik mag Den Doolaard liever als journalist (wat hij in deze schetsen zonder restrictie is) dan als de romancier van Orient Express. In deze bundel schetsen is Den Doolaard niet meer en minder dan hij schijnen wil: een reporter, die uitmuntend ‘verslaat’ wat hij gezien heeft en gehoord, met een beetje grootspraak en veel pittoreske effecten, maar in het genre werkelijk knap. Van nature heeft deze auteur de schrijfvaardigheid meegekregen, zodat hij geen moeite heeft om reisnotities, die bij een degelijker, zwaarwichtiger man misschien een academisch karakter zouden dragen, in vlot leesbaar, kleurig proza neer te werpen.

‘Sinds het verschijnen van De Wilden van Europa, drie jaar geleden, heb ik al weer eenige stukken van ons oude werelddeel aan mijn hielen gelapt’, verklaart Den Doolaard met onweerstaanbare H.B.S.-bravoure in zijn voorwoord; men ziet hem lappen. Het verschil tussen zijn zwerverschap en het gewone reiziger-zijn (waarvan ondergetekende zich nog steeds de representant gelooft) is, volgens Den Doolaard, dat de zwerver zelfstandig is, de reiziger niet; dit bij hem niet zozeer psychisch bedoeld, als wel met het oog op de manier van zich voort te bewegen. Men zou anders ook de theorie kunnen verdedigen, dat de reiziger, die in hotels slaapt en met koffers reist, zelfstandig is, en de zwerver niet, omdat de laatste geen

[p. 495]

tijd heeft om boven de romantiek uit te komen; maar het omgekeerde is ook te verdedigen, in deze materie is alles te verdedigen, gelukkig. Laten wij dus maar niets verdedigen en zeggen, dat Den Doolaard een zeer vlot reisreporter is.

Een enkele maal is deze stijl mij wel eens wat al te gemoedelijk en joviaal, te duidelijk op de krant berekend voor een boekuitgave; maar dan zijn er ook massa's aardige anecdoten als vergoeding en bovendien goede foto's ter illustratie. Alles geurt naar brood, honing, kaas en uien, en moet men daarvoor niet dankbaar zijn, in deze door Coty vergiftigde samenleving?