[p. 511]

Wat is waarheid?

Miguel de Unamuno: St. Manuel Bueno Martelaar

‘Pilatus dan zeide tot hem: Zijt gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt dat ik een Koning ben. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk die uit de waarheid is, hoort mijne stem.

Pilatus zeide tot hem: Wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Joden en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in hem.’

Aldus geeft het Evangelie van Johannes, hoofdstuk 18, vers 37-38, de controverse tussen de ‘Koning der Joden’ en de stadhouder der Romeinen weer. Terwijl Christus bereid is met zijn leven in te staan voor datgene, waarvoor hij zegt in de wereld gekomen te zijn, en dus voor hen, die weten waarin zijn waarheid bestaat, een volkomen heldere figuur is, laat de sceptische Pilatus zich hier kennen als iemand, die zich ten opzichte van waarheid en onwaarheid beide onverschillig toont. Deze houding van Pilatus kan men op minstens tien manieren interpreteren. Men kan hem vooreerst zien als een karakterloze lafaard, die om der wille van de rustige rust het onrecht liet geschieden; en deze interpretatie is inderdaad niet ongemotiveerd: want hij was ‘zeer bevreesd’, zoals er staat; de wijze, waarop Pilatus ‘zijn handen in onschuld wast’, bracht mij op de Zondagsschool reeds tot verontwaardiging, omdat het mij toescheen, dat een paar bataljons van deze hoogste autoriteit het schandaal op Golgotha wel hadden kunnen voorkomen. Pilatus is dan ook in de volksmond allerminst populair; de ‘Pilatus-geest’ is voor sommige mensen de ergste vorm van lamlendigheid, die men zich maar denken kan.

Er is echter ook een andere kant aan Pilatus, die men niet mag voorbijzien, en die ik in verband met de novelle van Una-

[p. 512]

muno met nadruk naar voren wil brengen. Hoe komt het n.l., dat Pilatus niet ingrijpt en liever een moordenaar vrijlaat (die merkwaardig genoeg in een oudere lezing van het Evangelie van Mattheüs ‘Jezus Barabbas’, d.i. Jezus, de Zoon des Vaders, schijnt te hebben geheten!), dan zich met zijn ganse persoonlijkheid garant te stellen voor de vertegenwoordiger der Waarheid? Men kan toch bezwaarlijk aannemen, dat hij een eventueel oproer, dat naar aanleiding van zijn beslissing ten gunste van die Waarheid zou zijn ontstaan, met de militaire macht niet zou hebben kunnen onderdrukken. Dupe van zijn beslissing is Pilatus al evenmin geweest; hij heeft geweten en erkend, dat hij in Christus geen schuld vond; en desalniettemin liet hij Christus over aan zijn tegenstanders. Er zijn slechts drie woorden, die op het raadselachtige karakter van Pilatus enig licht kunnen doen vallen, en wel de woorden: ‘Wat is waarheid?’ Blijkbaar wil de schrijver van het Evangelie daarmee iets aanduiden omtrent de motieven van de stadhouder, die aanstonds de moordenaar de voorkeur zal geven boven Christus; hij wil aanduiden, dat Pilatus geen wezenlijk belang heeft bij de strijd onder het volk om de ene of de andere beschuldigde; voor deze scepticus is blijkbaar de Koning der Joden onschuldig; maar hij wil het volk ter wille zijn, omdat hij de schuld van de moordenaar niet gewichtiger vindt en het volk zijn eigen moraal gunt. Pilatus is, behalve een scepticus, ook een realist en een aristocraat, die als representant van de Keizer in de gebeurtenissen, die zich onder zijn ogen afspelen, niet anders kan zien dan een provinciaal drama van ondergeschikt belang. Zijn waarheidszin is met de keuze tussen Jezus en Barabbas niet gemoeid: ook zo zou men wellicht zijn houding, die op het eerste gezicht alleen maar karakterloosheid lijkt, kunnen verklaren, zij het dan ook niet goedpraten.

Pilatus, kan men zeggen, representeert in alle opzichten het amorele (hetgeen nog iets anders is dan immorele!) leven tegenover de morele waarheid; vandaar dan ook, dat hij zich de vraag stelt: ‘wat is waarheid?’, want hij heeft geen orgaan voor ‘de’ waarheid; hij kent alleen de macht van Rome als een werkelijke factor; hij zal wel van mening zijn geweest, dat het volk het gelukkigst is, als men het zijn zin geeft, en

[p. 513]

dat het onbegonnen werk is om het waarheidsprobleem in zijn volledige consequentie aan dat volk voor te leggen. Dus wedt Pilatus op het leven als een instantie boven de waarheid; hij laat het volk zijn gang gaan, met de typische onverschilligheid van één, die iedere onschadelijke illusie voor de menigte goed genoeg acht. Dit Pilatus-thema vindt men werkelijk niet alleen in het Nieuwe Testament, omdat het overal actueel wordt, waar men over de betrekkelijkheid van alle waarheid gaat nadenken. In het toneelstuk Gevaarlijke Bocht, laat de Engelse schrijver Priestley zien, hoe iets, dat één der hoofdpersonen waarheid gelieft te noemen, slechts tot resultaat heeft, dat het leven van zes mensen onmogelijk wordt gemaakt; en door zijn 1e bedrijf aan het eind van het 3e nog eens opnieuw te laten beginnen, maar nu met een kleine omzwaai naar de onwaarheid (één der aanwezigen vindt radiomuziek en maakt daardoor dus de uiteenzetting over de ‘waarheid’ onmogelijk) demonstreert Priestley, hoe deze mensen de leugen nodig hebben voor hun bestaan. Het is iets meer dan een alledaagse toneeltruc, dit overdoen van dezelfde scène, die de toeschouwer in de eerste acte op een catastrophe zag uitlopen en die hij nu, door een onbetekenende wijziging, aan het slot van de derde acte nog eens gemoedelijk ziet verzanden in een onschuldig dansje. Ook hier is de Pilatusvraag ‘wat is waarheid?’ de inzet van een drama, zij het dan ook op een ander plan, en de leugen blijkt hier heilzamer dan een waarheid, die te zwaar te dragen viel voor hen, die haar moesten hanteren.

Het is dan ook wat al te simplistisch, de waarheid zonder meer te vereenzelvigen met iets, dat voor het leven heilzaam is. Voor iemand als Pilatus bestaan er kennelijk naast elkaar een waarheid voor het volk en een waarheid voor de stadhouder, die eigenlijk slechts formules zijn voor twee verschillende belangen; het volk moet men tevreden stellen om er zo weinig mogelijk last van te hebben, de stadhouder daarentegen mag aan alles twijfelen, waarin hij het volk zijn zin geeft; wat voor de stadhouder dus zeer heilzaam is, zou voor het volk zeer onheilzaam zijn, en omgekeerd. Maar als iemand twee waarheden naast elkaar erkent, erkent hij daarmee tegelijkertijd, dat hij niet weet, wat waarheid is, omdat twee waar-

[p. 514]

heden naast elkaar elkaar doodslaan! Ziehier het Pilatusprobleem in zijn volle gecompliceerdheid! De vraag wordt dus: moet de stadhouder datgene, wat hij waar of onwaar acht (b.v. zijn scepticisme), aan het volk opdringen, hoewel hij zeker weet, dat hij het daardoor ongelukkig maakt, of moet hij veeleer aań het volk zijn geluk laten, zij het dan ook ten koste van zijn eigen begrippen van waarheid of onwaarheid?

Deze vraag is de inzet van de novelle St. Manuel Bueno, Martelaar van Miguel de Unamuno, al is hier de stadhouder een heilige en het volk de bevolking van een Spaans dorp, Valverde de Lucerna.

De vorm van deze curieuze novelle is de biecht van een vrouw, die haar leven heeft gewijd aan de dienst van Don Manuel, de pastoor van genoemd dorp, die door zijn spreken en handelen reeds lang voor zijn dood door zijn parochianen als een heilige werd vereerd; en nu de bisschop van het diocees zijn best doet voor het proces der zaligverklaring, acht deze Angela Carballino zich geroepen op te schrijven wat zij van de ondergrond dier heiligheid weet. Want achter deze heilige Manuel verborg zich een geheim, dat zijn bestaan zozeer beheerste, dat hij de eenzaamheid steeds ontweek; niet voor niets was hij een gemoedelijke heilige, afkerig van wonderen en bloedige askese; zijn heiligheid hing samen (daarop laat Unamuno al dadelijk de nadruk vallen, als men nog niets kan raden van de tragedie, die zich in Don Manuel belichaamt) met de mensen, wier herder hij was, en met het grote geheim dat hij onder hen te verbergen had. De schrijver geeft zijn lezer op de eerste pagina's van zijn verhaal al enige wenken, waar hij het probleem van Don Manuels leven moet zoeken; als Manuel in de preek van Goede Vrijdag de woorden uitroept: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ (woorden, die door de dorpsidioot Blasillo bij wijze van holle echo worden nagebalkt), dan roert die preek het publiek tot tranen, want het is, of men Jezus Christus zelf hoort. Waarom? Omdat Don Manuel geen rhetor is, maar in de kruiswoorden zijn eigen geheim prijsgeeft... en niet prijsgeeft; immers het volk hoort wel de ontroering in zijn stem, maar legt er de algemene waarheid van zijn godsdienst in, zonder te

[p. 515]

begrijpen, dat Don Manuel hier over zijn eigen waarheid spreekt. Wat is waarheid? Men ervaart pas langzamerhand, waar het Unamuno om te doen is. Het is de broer van Angela, Lazaro, die na zijn terugkeer uit Amerika, vol anticlericale theorieën over pastoors, die de vrouwen om hun vinger winden en zo het land regeren, eerst met tegenzin in aanraking komt met de dorpsheilige en dan zijn geheim raadt. Deze Lazaro vertegenwoordigt bij Unamuno het rationalistische verstand, dat in zijn vreugde om de ontdekking van de domheid op aarde begint met die domheid te willen opruimen; hij is geheel en al een ongelovige, in oppositie tegen de kerk en de religie, en dus aanvankelijk vol verachting voor Don Manuel, die hij zoveel mogelijk vermijdt. Daarom is ook Lazaro de man, die in staat is te raden, waarom Don Manuel de eenzaamheid schuwt en niet, zoals andere pastoors, op liberalen, ketters en vrijdenkers scheldt; nadat hij aan het sterfbed van zijn moeder de persoonlijke invloed van Don Manuel heeft ondergaan en nauwer met hem in aanraking is gekomen, ontdekt hij, dat de heilige, voorbeeld en toeverlaat van het dorp, zelf niet gelooft. Maar anders dan Lazaro, de beeldenstormer en opruimer van het verouderde, heeft Manuel het ongeloof in zijn leven toegelaten, alleen om het te onderdrukken ter wille van zijn parochianen, die bij het ‘wat is waarheid?’ niet zouden kunnen bestaan; zijn heiligheid is een subliem gecamoufleerd besef van de twee waarheden, die naast elkaar rechten kunnen laten gelden: de waarheid voor de sterke, de waarheid voor de vele, vele zwakken. Alleen Lazaro en Angela komen te weten, dat de milde pastoor der dorpelingen tevens de geheel op zichzelf aangewezen ongelovige is.

‘Ik ben er om de zielen van mijn parochianen te laten leven’, zegt Don Manuel tot Lazaro, ‘om hen gelukkig te maken, om te maken dat ze zich voor onsterfelijk houden en niet om hen te dooden. Hier is noodig, dat ze gezond leven in eensgezinde opvatting; en met de waarheid, met mijn waarheid, zouden ze niet leven. Laat hen leven. En dat doet de Kerk: hen laten leven. Ware godsdienst? Alle godsdiensten zijn waar, voor zoover ze de volken, waar ze beleden worden, geestelijk laten leven, voor zoover ze hen erover troosten, dat ze

[p. 516]

moesten geboren worden om te sterven. En voor elk volk is de zijne, die waardoor dat volk gevormd is, de ware. En de mijne? De mijne is mezelf te troosten door de anderen te troosten, al is de troost, die ik hun geef, niet de mijne.’

Zo luidt de biecht van de heilige Manuel tegenover Lazaro, die hij met zijn waarheid wil winnen, omdat hij weet dat hij hem met de waarheid der anderen niet winnen kan. En inderdaad, hij wint Lazaro, die zijn volgeling wordt en afstand doet van zijn vooruitstrevend anticlericalisme om de waarheid voor de sterken, de waarheid der twee waarheden naast elkaar, te aanvaarden. En na de dood van die twee, die tot op het laatste ogenblik sterk blijven in hun dubbele rol, erft Angela, de schrijfster van deze biecht, hun geheim.

‘En nu bij het schrijven van dit gedenkschrift, deze intieme bekentenis van mijn ondervinding van de heiligheid van anderen, geloof ik, dat Don Manuel Bueno, dat mijn St. Manuel en mijn broer Lazaro gestorven zijn in het geloof; dat ze niet dàt geloofden, wat voor ons van het meeste belang is, maar dat ze het toch geloofden zonder het te gelooven, doordat ze het geloofden in een actieve en berustende verslagenheid.’

Men kan het uit deze diepzinnige woorden reeds opmaken: het leven van Don Manuel was niet heilig omdat het in het teken der ene, onfeilbare Waarheid stond, maar omdat het in het woord van Pilatus ‘wat is waarheid?’ een nieuwe bestaansmogelijkheid had gevonden. Het verschil tussen Pilatus en Don Manuel is alleen, dat Pilatus uit het ‘wat is waarheid?’ de conclusie trekt, dat hij het volk zijn zin moet geven, terwijl Manuel uit dezelfde twijfel afleidt, dat hij het volk gelukkig moet maken; maar in beide gevallen is het niet De Waarheid die de doorslag geeft, maar het leven. Wat in Pilatus gemakkelijk onherkenbaar wordt door de voorgrond van sceptische lafheid, komt in Unamuno's Don Manuel veel duidelijker tot uiting: dat er waarheid is en waarheid, en dat men niet over een waarheid kan oordelen zonder te weten, voor wie zij geldt. In Don Manuel verenigt Unamuno dus eigenlijk de Pilatusgeest (de Nietzscheaanse aanvaarding van het leven en verwerping van het Christendom) met het katholicisme (het besef van heiligheid en hiërarchie); een Don Manuel kan een

[p. 517]

ongelovige zijn en een heilige tegelijk, omdat hij zich bevrijd heeft van de gedachte, die evengoed de inquisiteurs als de vrijdenkers bevangen houdt: dat de waarheid altijd en voor allen dezelfde is, en omdat hij tegelijkertijd door zijn typisch-Christelijke liefde voor het volk aan de denkwereld van dat volk gehecht blijft.

Unamuno laat in deze merkwaardige novelle bijzonder goed uitkomen, hoe de twee waarheidssferen elkaar steeds afwisselen en doordringen, omdat de woorden, waarvan de heilige Manuel zich bedient tegenover het volk, ook telkens de woorden zijn, waaruit zijn ongeloof het duidelijkst spreekt.