[p. 47]

Om de vensters

Jef Last: Een Huis zonder Vensters

Er is in de romans van Jef Last (en niet alleen in de zijne; Last is min of meer representant voor een gehele school van levende Nederlandse romanschrijvers) steeds een onrustig heen en weer zwerven geweest tussen betoog en fantasie. In zijn Partij Remise (om te blijven bij zijn laatste boeken) overheerste het element betoog, in Zuiderzee, hoezeer de achtergrond dan ook ‘actueel’ mag heten, de fantasie; in een Huis zonder Vensters vechten beide zó hevig om de voorrang, dat men niet kan zeggen, welke tendentie het nu eigenlijk gewonnen heeft, al laat de auteur zelf het laatste woord aan het betoog.

Deze twee elementen corresponderen natuurlijk met twee persoonlijkheden in Last, die er beide voortdurend naar snakken om tot hun recht te komen, die echter tevens voortdurend in hun volledige ontplooiing gehinderd worden door de last, die zij elkaar veroorzaken bij het zoeken van de schrijver Last naar een bevredigende vorm. (Dit is geen woordspeling.) De reporter, propagandist, communist Last heeft geen ander verlangen dan om zijn medemensen te overstromen met de argumenten, die zijns inziens dienstig zijn om de door hem voorgestane ideeën te verbreiden; voor deze Last moet dus iedere soort aesthetische verfijning een gruwel zijn, een handicap bovendien in de strijd voor de bewustwording van het proletariaat en de ontmaskering van de schijnheilige bourgeoisie; want wat is er voor een rechtgeaard partij-communist afschuwelijker dan mooischrijverij, dat doekje voor het bloeden, waarmee de ‘burgerlijke’ auteurs hun afzijdigheid trachten te bedekken? Het ‘l'art pour l'art’ kan voor deze Last slechts een voorwendsel zijn, een zwak symbooltje van een maatschappelijke orde, die voor hem niet anders dan gereglementeerde wanorde betekent. ‘Een huis zonder vensters’, zo zegt een der heldinnen van dit nieuwe boek, dat was toch

[p. 48]

niet alleen jouw familie, dat is ieder burgerlijk gezin waar alleen aan de belangen der familieleden gedacht wordt, dat is de burgerlijke staat, die zich blind staart op het belang van zijn eigen, en alleen zijn eigen burgers, alsof men veilig thuis kon blijven als het huis van zijn buurman in brand staat.

Een huis van den waanzin?

’Is de heele wereld niet een huis van den waanzin? Als het graan verbrand wordt en de koffie in zee geworpen? Als men de rubberstruiken uitrukt? Als men gasbommen en tanks te hulp roept om Afrika te beschaven? En als de kinderen op de volksscholen van Parijs ondervoed zijn?’

De reporter, propagandist en communist Last, die blijkens de wijze, waarop deze uitspraak door een der hoofdpersonen, Paul Dujardin, wordt ontvangen, accoord gaat met dit betoog, (overigens niet zo revolutionnair, of menig ‘burgerlijk’ Volkenbondsvriend zal het voor een belangrijk deel kunnen onderschrijven!) zou dus eigenlijk ‘lak moeten hebben’ aan zoiets burgerlijks als het verzinsel roman, met zijn gefingeerde personen en zijn kennelijke opzet om door beschrijvingen psychologische ontrafeling van menselijke eigenaardigheden te verstrooien, af te leiden van het enig-waar-devolle: de strijd om een nieuwe samenleving. Maar zoals gezegd, naast deze Last is er nog een andere Last, die zich wil laten gelden, en die zich geenszins tevreden kan stellen met de brochures, die zijn alter ego wenst voort te brengen. Deze andere Last staat niet zo ver van zijn andere collega's als hij de lezer zou willen doen geloven, wanneer hij de éne Last naar voren keert; ja, zelfs in de krampachtige hartstochtelijkheid, waarmee de politieke Last zich met vermoeiende regelmatigheid telkens weer aandient als een vriend van de strijdende arbeidersklasse, vindt men al een duidelijke aanwijzing, dat hij zelf geen arbeider is, maar een medestander van ‘burgerlijke’ origine. Naast de leider van een agitprop-troep, de reeds genoemde Paul Dujardin, treft men in Een Huis zonder Vensters ook diens broer Jean Dujardin aan, die veeleer het uit allerlei‘burgerlijke’ romans bekende type is van de eenzame zonderling dan dat van de propagandist. Zeker, deze Jean gaat in Marokko onder in de waanzin; hij vermag zich niet

[p. 49]

te bevrijden uit het huis zonder vensters, en de ander, politieke Last laat doorschemeren, dat soortgelijke mensen door een nieuwe wereld van het communisme ‘gered’ zullen kunnen worden, in een betere toekomst; maar dat neemt niet weg, dat de scènes van dit boek, die werkelijk doorleefd aandoen, vrijwel alle betrekking hebben op Jean! Officieel triomfeert de onwaarschijnlijke, en in de roman ook nergens aannemelijk gemaakte Paul, die de weg van zijn burgerlijke afkomst naar de proletarische strijd heeft gevonden; maar leven weet Last pas te scheppen, waar hij zich vereenzelvigt met de ander, waar hij met de vertedering van de aestheet impressies geeft van Marokko en zich vol verwondering laaft aan de indrukken, die een ander werelddeel met andere morele normen de Westerling kan schenken.

‘Schemering der soukhs, waar het licht, door de gevlochten matten gezeefd neervalt op de volte der koopers en op kooplieden die als afgodsbeelden tronen tusschen hun waren. Van de binnenplaats der oliekoopers voert een smalle wenteltrap naar omlaag. Terwijl de voet in donker aarzelend de uitgesleten treden zoekt, hoort men beneden zich het geruisch der rivier steeds sterker. Een poortje opent zich op de straten der binnenstad en de duizend schakeeringen van hun schaduw. Dubbele geraniums woekeren over de muren, men vermoedt het geheim der tuinen achter hun gesloten poorten. Een verlaten voetpad voert naar de witte bogen van een watermolen. Langs het papyrus dat de vijver omzoomt zwemt in het groene water een schildpadmoeder met haar jongen. De lucht is lauw en de bergen in de verte hebben het diepe blauw van oude Italiaansche primitieven. Ieder kind dat Jean tegenkomt glimlacht. 's Avonds drijven herders hun roodbruine kudden naar het oude en naakte jongens duiken van den rug hunner kudden in het kleigrauwe water. De onrust der rust bevangt Jean, dezelfde onrust van het kind dat zich in het kippenhok achter den tuin had verscholen en eigenlijk zijn huiswerk moet maken.’

Wie een dergelijk uitstekend, beeldend geschreven fragment leest, voelt, dunkt mij, toch het vage vermoeden in zich opkomen, dat de revolutionnaire rol, die de partij-communist

[p. 50]

Last zichzelf (niet zonder overtuiging, maar zonder de overtuiging, waarmee men ook andersdenkenden overtuigt) te spelen opgeeft, een andere Last maskeert, die veeleer een aestheet zou moeten heten, een ‘artiest’ van zuiver, maar veel minder geweldig formaat dan de colporteur met brochures over de klassenstrijd wel weten wil. Het is uiterst typerend voor de stijl, waarin Last tegenwoordig schrijft, dat hij die aestheet in hem met alle kracht de nederlaag wil doen lijden door hem te begraven onder een lawine van theoretische redeneringen uit communistische debatingclubs; want in het grote huis van de waanzin moeten de vensters worden gebroken, die uitzien op een nieuwe wereld, dat staat nu eenmaal vast voor de man, die zich met hart en ziel (naar hij zich steeds weer krachtig wijsmaakt) gegeven heeft aan het Russische communisme en bereid is de tactiek van Stalin c.s., inbegrepen alle tactische strapazen, gelovig te volgen. Van zijn ene held Paul zegt Last: ‘Zeker, hij was een individualist, hij had zijn fouten, zijn twijfel, zijn wortels in een verrottende bourgeoisie. Maar al zouden ze hem wegtrappen, hem onwaardig achten, op zijn knieën zou hij terugkruipen naar de beweging. De gedachte aan de concentratiekampen en de hakbijl waarmee men de koppen van jonge menschen afsloeg, was daarvoor voldoende.’ Hier is de partijcommunist Last aan het woord, die zich opzweept tot een dogmatisch fanatisme, die bereid is zich op iedere conditie te onderwerpen aan het gezag van de nieuwe paus, die bovendien al het bloed aan de vingers van zijn sectegenoten over het hoofd ziet, omdat hij vergoten bloed alleen maar als zonde tegen de menselijkheid aanmerkt bij zijn tegenstanders. Voor deze dogmaticus is twijfel hetzelfde als een fout, als verrotting, is individualisme een vergrijp tegen de leer van het concilie van Moskou; en is het dus verbazingwekkend, dat de twijfel, die Last Paul Dujardin laat doormaken, de caricatuur is van werkelijke, vruchtbare, bezielende twijfel? Voor deze soort nieuwe leerstelligheid is de wereld verbluffend eenvoudig, bijna zo eenvoudig als voor antisemieten. ‘Paul voelde de zuiging, die van dezen vasten wil (die van het eenheidsfront in Frankrijk. M.t.B.) en dit heroïsch idealisme wel op de besten der intellectueelen moest

[p. 51]

uitgaan. Hij begreep dat het geen toeval was, wanneer een Gide, een Malraux, een Guéhenno en een Bloch zich in den laatsten tijd openlijk naast Romain Rolland, naast Barbusse en Aragon aan het roode front hadden geschaard.’ Neen, toeval is dat inderdaad niet, en de bewustmaking van het fascisme als een gevaar, dat de cultuur bedreigt, was ook geenszins overbodig; maar dat zal ons toch niet beletten, om knollen van citroenen te onderscheiden en in plaats van over heroïsme, zuiging en idealisme te fabelen, te blijven spreken van een tactische zwenking van de Komintern, die in deze benarde omstandigheden die eens verachte goedzakken van burgerlijke intellectuelen best gebruiken kan, nu het er op aankomt ‘more brains’ te mobiliseren dan het fascisme kan opbrengen! En het humoristische in de situatie, dat de communistische Humanité plotseling aangewezen was om de bewapening van het burgerlijke Frankrijk te verdedigen, zullen wij ons toch, alle zuiging ten spijt, evenmin laten ontgaan!

De gelovige partij-communist is echter voor humor weinig toegankelijk; en de twijfel, die Last bij zijn Paul toelaat, is dan ook daarom alleen al van zo weinig substantieel gehalte, omdat de humor Lasts sterkste kant niet is. In zijn liefdesverklaringen is deze Paul Dujardin bij het drakerige af, omdat Last, zodra hij twee partij-communisten van verschillende sexe tot elkaar wil brengen, ieder gevoel van humor kwijtraakt en b.v. niet terugschrikt voor een scène als deze:

Paul fluisterde tegen Jeanne: Je kent me nog niet, ik ben een intellectueel, een artist. Eeuwige liefde kan ik onmogelijk belooven. Je moet niet denken, dat ik trouw ben. ...

Jeanne's oogen waren diep als een vijver.

‘Zoolang je trouw aan het proletariaat blijft zullen wij het samen wel klaren!’

Is dit minder erg dan trouw aan de arische grootmoeder? Is dit minder phrase, minder zelfbedrog, minder comedie?

Men kan in laatste instantie over een mystiek vertrouwen echter niet discussiëren. Ongetwijfeld vindt iemand, die bij het woord ‘proletariaat’ dezelfde sensaties ondergaat als een nationaal-socialist bij het begrip ‘Blut und Boden’, deze liefdesscène de roerende bezegeling van een sublieme band:

[p. 52]

het gaat er tenslotte om, of men tegenover een bepaalde partijleuze zijn critiek opzij kan zetten, ja dan neen. Last kan dat, omdat hij de Jean Dujardin in hem tot elke prijs als minder ‘geslaagd’ wil beschouwen dan de agitprop-regisseur Paul Dujardin, de man van de directe actie. Maar één ding kan hij niet verhinderen: dat hij zich in zijn stijl verraadt.

Terwijl de gedeelten, waarin Paul optreedt, rammelen door een veelteveel aan gedebatteer (zonder dat het tot de werkelijke botsing van standpunten komt, die voor een ‘ideeënroman’ absoluut noodzakelijk is, wil hij de lezer boeien), is het de poëzie om Jean, om Afrika, die de adem heeft, op de beste bladzijden, van werkelijke inspiratie. Op hetzelfde peil staat de inzet van het boek, waarin de ontwikkeling van kapitein Dujardins huwelijk en vaderschap, en ook de jeugd van Jean zeer sober worden beschreven. Waarom heeft Last die toon niet volgehouden? Waarom is hij later telkens weer overgeslagen op een debatteer-toon, die hem niet ligt en die hem drijft tot grof-rancuneuze en even grof-verheerlijkende (dus steeds oncritische) gesprekken tussen brochure-mensen over de oude en de nieuwe samenleving?

Ik wil mij niet uitgeven voor ziele-dokter, en dus evenmin beweren, dat ik het geheim van Lasts psyche kan doorgronden. Maar één ding lijkt mij toch zeer duidelijk: de schrijver, die zich hier met zoveel fanatisme overgeeft aan een idee, dat zelfs de kleine politieke slimheden van de officiële dragers dier idee niet in staat zijn hem ernstig aan het twijfelen te brengen, zulk een schrijver verbergt een andere schrijver, zoals iedere Paul Dujardin veel verbergt van een hulpelozer, burgerlijker Jean Dujardin, en moet zich steeds weer opzwepen om toch een partijman uit één stuk te schijnen.