[p. 428]

Capra, Van Schendel, Cervantes

Zelden heb ik een film met zoveel genoegen teruggezien als Mr Deeds Goes to Town, het meesterstuk van Frank Capra. Ik wil niet de verdiensten van die film herkauwen, die anderen ruimschoots in het licht hebben gesteld; alleen over de ‘inhoud’ (die natuurlijk niet los van de vorm bestaat, maar toch als een bepaald ‘accent’ kan worden onderscheiden van het ‘accent’ vorm) kan ik niet nalaten nog eens te mediteren. Er zijn zogenaamde amusementsfilms, die men de eerste maal voor zijn pure pleizier over zich heen laat gaan, maar die bij een herzien onmiddellijk het constructie-schema, waarop zij gebouwd zijn, verraden. Tot die amusementsfilms behoort Mr Deeds niet, hoewel het praedicaat ‘amusement’ er volkomen op van toepassing is; men zou de regisseur geen groter onrecht kunnen aandoen dan door hem zijn amusantheid af te nemen, want hij is vóór alles amusant. Hij is echter ook meer dan dat, en zulks blijkt al bijzonder duidelijk bij de tweede ontmoeting; het amusante wordt boeiend, de anecdote houdt stand, ook nu men ‘weet wat er komt’; en vooral de hoofdpersoon, de naïeve mr Deeds, die zo voortreffelijk door Gary Cooper wordt gespeeld, wint nog bij die nieuwe confrontatie. En wat is nu het vreemde van deze historie? Meer en meer begin ik mijn herinneringen aan De Rijke Man van Arthur van Schendel te vereenzelvigen met het beeld van deze Cooper; ik kom, met andere woorden, in de verleiding in het amusante werk van Frank Capra meer te zoeken dan de regisseur er waarschijnlijk zelf in heeft willen leggen, met bewustheid.

Het lijkt mij nauwelijks aan twijfel onderhevig, dat men uit goede kunstwerken altijd meer kan halen dan de kunstenaar er mee heeft ‘willen zeggen’; want hij maakte het werk voor zijn genoegen, en juist dat spontane, argeloze, onopzettelijke

[p. 429]

is het, dat de toeschouwer (subs. lezer) in vervoering brengt, terwijl hij iedere al te theoretische opzet, hoe hooggestemd die dan ook moge zijn, voelt als een tekortkoming. Misschien is perfect ‘entertainment’ het hoogste doel geweest van Frank Capra, toen hij Mr Deeds Goes to Town draaide, en misschien is het mogelijk, dat wij, die deze perfectie als een weldaad ondergaan, daarom juist in staat zijn hem ideeën toe te kennen, die hij zelf niet ‘gedacht’ heeft, maar toch ‘gevoeld’. De imponerende architectuur der Amerikaanse wolkenkrabbers ontstond evenmin volgens een hoog-aesthetisch plan, want het aesthetische, dat wij er in waarderen, is een uitvloeisel van een soort zakelijkheid, die in Europa lange tijd verloren was gegaan onder quasi-jonische zuilen en andere valse krullen.

Iets dergelijks ziet men gebeuren bij de Amerikaanse film, die in de laatste jaren zich ontwikkeld heeft tot de interessantste film ter wereld. Nog niet meer dan tien jaar geleden was Amerika's filmproductie een aanfluiting; de namen Rudolf Valentino en Cecil B. de Mille liggen nog vers in het geheugen, en zij symboliseren een dikke laag van gemene zoetigheid en infame massa-effecten, die toen ‘massgebend’ was voor het Amerikaanse filmpeil. Van onderop (als ik mij niet vergis, in de eerste plaats van de ‘onderwereld’-films uit) is de renaissance van de Amerikaanse film begonnen; zonder de factor amusement zou die renaissance zich nooit voltrokken hebben. Stellig hebben de Amerikanen veel geleerd van hun uit Europa geïmporteerde collega's en van de aesthetische resultaten, die de Russische film heeft opgeleverd; maar hun ‘inhoud’ hebben zij zelf langzamerhand gevonden. Met name de hekeling van sociale misstanden, die hier nog niet gebonden lijkt door de verbodsmanie van Europese machthebbers, wier voornaamste sentiment is de angst om zich aan koud water te branden, is een voortdurende bron van inspiratie voor de Amerikaanse film; op dit gebied is het mogelijk gebleken spontaan een stijl te scheppen, die de naïveteit van het amusement verenigt met de dikwijls ongehoord scherpe satyre op rechtspraak, gevangeniswezen, corruptie, enz. Merkwaardig is, dat de kitsch van de blonde jongeling en het nog blondere meisje in die stijl argeloos wordt meegenomen; soms ook opgenomen,

[p. 430]

maar lang niet altijd. De Amerikaanse filmstijl is een mengsel van romantiek en naturalisme gebleven, en de bijzondere qualiteiten komen hier dan ook niet voort uit een streven naar artistieke zuiverheid; evenmin trouwens uit een bewust sociaal streven, zoals bij de Russische film in zijn (lang voorbije) bloeiperiode het geval was; de verdoemde bourgeois-kapitalist en de edele proletariër, oorspronkelijk de bron van inspiratie, later de formalistische verdorring in zelfgenoegzaamheid van die Russische film, ontbreken in de Amerikaanse film, die steeds de nadruk legt op de practijk. De practijk: d.w.z. ieder romantisch of naturalistisch bekeken geval op zichzelf en om zichzelfs wil, als bij toeval opgedoken van onder de dikke laag kitsch, nog overal in aanraking met die kitschlaag, maar vooral: spontaan en spannend. Voor een dergelijke kunstvorm is de sfeer van het amusement lang de slechtste niet. Het is trouwens opvallend genoeg, dat de staf van uitmuntende acteurs, die de Amerikaanse film tegenwoordig ten dienste staat, gekweekt is uit het tot in de puntjes beheerste amusement. Voor het amusement heeft men legio aantal typen nodig, specialisten in een bepaalde kant van menselijkheid, maar die dan ook tot in de perfectie beheerst; geen ‘grote acteurs’ dus in de geijkte zin des woords, maar zeer beperkte wezens, die door hun uiterlijk en gebaar in de behoefte aan boeven, dominees, advocaten, sjappies, gangsters, ministers, typistes, enz. enz. voorzien; de ‘filmster’ krijgt daardoor een zeer secundaire betekenis, en haar voornaamste qualiteiten heeft de Amerikaanse film te danken aan de ‘devaluatie’ van de ‘ster’.

Van deze merkwaardige ontwikkeling is Mr Deeds Goes to Town een (voorlopig?) hoogtepunt. Men vindt hier alle elementen, die de renaissance van de Amerikaanse film bepaald hebben, op hun best vertegenwoordigd. Daarbij is het geval typisch Amerikaans gesteld, d.w.z. niet als abstract probleem, maar als de practisch bekeken verlegenheidstoestand van een jonge man uit de provincie, onbeschreven blad papier, die plotseling erfgenaam wordt van millioenen en tenslotte geen andere oplossing ziet om van deze ‘hete aardappel’ af te komen dan een kolossaal geïmproviseerd sociaal avontuur: het verdelen van de millioenen onder werkelozen. Zoals het sociale

[p. 431]

probleem hier gesteld wordt, moet het de diepste minachting wekken van alle theoretische economen en rechtzinnige Marxisten, die altijd medelijden voelen voor dilettantisme op grote schaal; met dat al is dit soort sportief dilettantisme karakteristiek voor de Amerikaanse mentaliteit, en in zijn sportiviteit raakt het aan het probleem van Van Schendels Rijke Man. Twee uitersten... maar zij raken elkaar in de goedheid van de hoofdpersoon, die in het boek Engelbertus Kompaan en in de film mr Deeds (de ‘Cinderellaman’) heet. Op totaal verschillende wijze, op totaal verschillend niveau, en met totaal verschillende middelen zijn Arthur van Schendel en Frank Capra er beiden in geslaagd deze goedheid los te maken van iedere moralistische ‘braafheid’; de goedheid fungeert hier als een niet verder te analyseren eigenschap van de ‘held’, die verder in het geheel niet tot de modelmensen behoeft te worden gerekend; zij is in het oog der sociale en sociabele mensen zelfs belachelijke verkwisting, want de van nature goede wordt door de wereld voor ‘geschift’ verklaard. Zowel in De Rijke Man als in Mr Deeds speelt de ontoerekenbaarheid van de ‘held’ op een zeker ogenblik een rol; het is het ogenblik, waarop de goedheid gevaarlijk begint te worden voor de openbare orde. Is hij ontoerekenbaar? Of is hij de enige Christen onder de talloze naam-Christenen, die hem willen kruisigen om zijn gebrek aan ‘maathouden’?

De twee oplossingen lopen bij Van Schendel en Capra uit-een. Van Schendel kiest de tragedie: Engelbertus Kompaan gaat te gronde aan zijn overmaat van goedheid, die ‘niet van deze wereld is’; zijn leven wordt zachtkens uitgeblust. Frank Capra, de Amerikaanse amusementsregisseur, kiest de comedie: mr Deeds, die overstelpt wordt met de bewijzen van zijn ‘geschiftheid’, draait alle normen plotseling om, door hun betrekkelijke geldigheid voor de rechtbank naar voren te brengen, en daardoor wint hij, zoals dat in de comedie behoort te gebeuren, en zoals de sportiviteit van de Amerikaanse film het eist. Tegenover mr Deeds staat, op het moment van de rechtzitting, de hele maatschappij, afgezien van de uit de maatschappij gevallen werkelozen, die hij heeft willen helpen, en het meisje, waarvan hij houdt: de rechterlijke macht, de firma

[p. 432]

Cedar, Cedar, Cedar & Buddington (het kapitaal), de medische wetenschap in de gedaante van de psychiater met statistieken en curven, en last but not least: de publieke opinie van Mandrake Falls, vertegenwoordigd door de twee burger-juffrouwen, die eindelijk de comedie ad absurdum voeren, omdat zij, die de ‘geschiftheid’ van mr Deeds moeten bewijzen, zelf ‘geschift’ blijken te zijn, omdat zij iedereen voor ‘geschift’ verslijten. Deze paradox is het heerlijkste moment van de hele film; zij brengt een opluchting zonder weerga, want de toeschouwer voelt, bij de ontmaskering van die neepjesmutsen als maniakken, dat hij zelf op dat moment voor ‘geschift’ is verklaard, voorzover hij een stuk publieke opinie vertegenwoordigt, en dat hij nochtans blij moet zijn, dàt zijn betere ik in de gestalte van mr Deeds overwint! Men voelt zich opgelucht, omdat men de ‘geschiftheid’ zo streng verabsoluteerd ziet tot een paar Amerikaanse begijntjes, en men betrapt zich op een kinderlijk gevoel van hoop: ‘mocht het mij, in analoge omstandigheden, lukken zo te triomferen als mr Deeds!’

En het zonderlinge daarbij is (tevens een bewijs voor het uitstekend volgehouden peil van deze comedie!), dat de psychiater in zijn diagnose van mr Deeds' ontoerekenbaarheid gelijk heeft! Mr Deeds is ongetwijfeld manisch-depressief, zoals de fraaie curve met zijn abnormale golfbewegingen om de normale curve heen precies aangeeft. Het gaat er dus niet om het ongelijk van de psychiater te bewijzen; maar om iets veel subtielers: namelijk om te bewijzen, dat men met het begrip ‘abnormaal’ nog volstrekt niets gezegd heeft, dat, in bepaalde gevallen (zoals bij mr Deeds het plotseling overstelpt worden door millioenen), de goedheid altijd abnormaal aandoet door haar formaat, terwijl het normale, daarbij vergeleken, niet veel zaaks is. In dit rechtsgeding heeft de psychiater gelijk, maar heeft ook mr Deeds gelijk; de eerste heeft het gelijk aan zijn kant van alle specialisten, die door de maatschappij zijn aangesteld om het genie mèt de warhoofden onschadelijk te maken, de laatste heeft gelijk, omdat hij aantoont, dat de normale ‘O fillers’ en neuspeuteraars zich niet essentieel onderscheiden van een abnormaal goed mens... behalve door hun minder formaat, hun gebrek aan persoonlijkheid.

[p. 433]

Mr Deeds goes to town: die ‘town’ zou het Amsterdam van De Rijke Man kunnen zijn, met zijn koor van ontelbaren, die zullen proberen de goede en argeloze mens uit te zuigen en kaal te plukken, om hem na gedane arbeid voor gek te verklaren. Zelfs Otje, de trawant van Kompaan, ontbreekt hier niet; hij heet Cobb, en is de secretaris van mr Deeds, wiens wensen hij uitvoert, maar wiens formaat hij niet kan begrijpen; de eeuwige Sancho Panza-figuur, de rechtvaardiging van Don Quichote voor degenen, die hem eigenlijk een gek vinden, maar instinctief toch iets van zijn meerderheid verstaan. Zou Frank Capra één moment aan Don Quichote en Sancho Panza gedacht hebben, toen hij zijn amusements film maakte niet zijn middelen, in zijn tijd, d.w.z. in de zakenwereld van het hedendaagse Amerika? Het is niet aan te nemen, en niets dwingt ons ook het aan te nemen; figuren met dergelijke tendenties ontstaan onafhankelijk van elkaar, zij worden geboren, als ergens het raadsel van de ‘dolende ridder’ wordt op-gegeven. In Amerika moet men de Amerikaanse Don Quichote ontdekken in een amusements film; waarom niet? Ieder land heeft zijn eigen idee van ridderschap, en dus ook zijn eigen Don Quichote. ...

Unamuno, die een commentaar schreef bij Cervantes' Don Quichote, maakte er geen aanspraak op de ware zin ontdekt te hebben, die Cervantes in zijn werk gelegd had; hij legde er zijn eigen zin, willens en wetens, in. Hetzelfde - het zij ten overvloede nog eens gezegd - heb ik hier op bescheiden schaal met de Mr Deeds van Frank Capra gedaan.