[p. 582]

Helmans ‘ware wezen’

Albert Helman: 's Mensen Heen- en Terugweg

Zijn er misschien schrijvers, die het voor hun constitutie nodig hebben om tijdelijk in gewesten te vertoeven, waar zij zich bezig houden met dingen die hun eigenlijk niet aangaan, terwijl hun ‘ware wezen’ in een diepe winterslaap ligt verzonken? Het is misschien een gevaarlijke mythologische beeldspraak, maar ik begin er in te geloven, nu ik het laatste boek van Albert Helman, 's Mensen Heen- en Terugweg, gelezen heb. En après tout, waarom zou het niet mogelijk zijn! Voor velen wordt het schrijven om gedrukt te worden op een zeker moment van hun leven een verplichting, die niet altijd over-eenkomt met de behoefte; zij worden veelschrijvers, door omstandigheden, hoewel zij het in hun ‘ware wezen’ niet zijn, zij verliezen zich in het litteraire mechanisme van bijzaken, of zij forceren zich om hun talent geweld aan te doen door problemen aan te snijden, die aan dat ‘ware wezen’ vreemd blijven. Misschien groeit achter al dat werk, dat zij gedeeltelijk buiten zichzelf om of tegen zichzelf in verrichten, langzaam maar zeker iets, dat weer de oude zuiverheid heeft van het begin; misschien hadden zij al hun hele of gedeeltelijke mislukkingen en vergissingen wel nodig om zich te kunnen hervinden, misschien behoort zulk een kuur tot de purgatiesystemen, waaraan deze naturen veel meer behoefte hebben dan aan jarenlang zwijgen.

In het oeuvre van Albert Helman laat zich een grote periode aanwijzen, die hem van ons (of om persoonlijker te blijven: van mij) vervreemd heeft; een onpleizierige ervaring ten opzichte van iemand, wiens eerste werken men gewaardeerd heeft. Voor mij bleef Helman, gedurende een tijd van stevige romanproductie (waaronder wat men noemt turven) de schrijver van zijn zuivere eersteling Zuid-Zuid-West (1927), van het fellere, maar eveneens zuivere Mijn Aap Schreit, gedeelte-

[p. 583]

lijk ook nog van Hart Zonder Land, een zeer ongelijke bundel verhalen met nog zeer sympathieke momenten. Daarop volgde het door sentimentaliteit onverteerbare Serenitas (1930) en daarop volgden vele dikke romans: De Stille Plantage, Waarom Niet, Orkaan bij Nacht, De Dolle Dictator, Aansluiting Gemist... de een beter dan de ander, maar alien gekenmerkt door het grote overwicht aan dikte boven de qualiteit. Wat bezielde deze auteur? Of was zijn ‘ware wezen’ gedompeld in een winterslaap, zodat het slechts sporadisch warmte kon afgeven aan al die omvangrijke boeken?

Na de lectuur van 's Mensen Heen- en Terugweg meen ik tot het laatste te moeten besluiten, en ik concludeer daartoe met ontzaglijk veel voldoening. Er is weinig dat zo onaangenaam is als telkens een slechte critiek te moeten schrijven op iemand, van wiens stijl men gehouden heeft, en vooral: het is pijnlijk zo iemand langzaam maar zeker het geloof in zijn qualiteiten zelf te zien ondermijnen. Er was eigenlijk nog maar één factor, die mij ervan weerhield over Helman te gaan denken als een leverancier van romantiek voor de portefeuillfe: dat was de onmiskenbare tendentie in de meeste van deze dikke romans om zich van een levensprobleem rekenschap te geven. Maar het was als kon Helman zijn vorm niet meer vinden, als werd hij door zijn schrijverschap gedoemd zijn oorspronkelijke, eenvoudige, maar poëtische stijl te verliezen en misverstand te verspreiden over zijn ‘ware wezen’.

Om de hypothese van de winterslaap te ondersteunen zou men Helmans afval van het katholicisme kunnen aanvoeren, die de behoefte aan ‘Ersatz’ bij hem deed ontwaken, die hem dreef tot onderzoek van allerlei plaatsvervangende religieuze stromingen (waaronder b.v. het communisme in Waarom Niet), zonder dat hij tot die nieuwe leerstellingen een uitgebalanceerde verhouding wist te vinden. De afval van het geloof is geen kleinigheid, en zeker niet voor de katholiek; het verlies van een hiërarchisch gefundeerde zekerheid als die in de Moederkerk belichaamd, is wel in staat noodsprongen verklaarbaar te maken. Te meer, omdat Helman niet overwegend een logische (laat staan rationalistische) geest is, maar veeleer een gevoelsmens, met een duidelijke hang naar overge-

[p. 584]

voeligheid, die gemakkelijk in sentimentaliteit kan overgaan, vooral wat de erotiek betreft (de voornaamste zwakke plek in 's Mensen Heen- en Terugweg is dan ook nog de ene erotische periode, die in het eerste verhaal, De Brief, voorkomt). In de kerk immers wordt de gevoelsmens ‘automatisch’ geschraagd door het dogmatische en scholastieke rechtvaardigingsapparaat; eenmaal buiten de kerk getreden moet hij zich zijn eigen logische rechtvaardigingsmateriaal verschaffen. Het wil mij voorkomen, dat hierdoor in de gevoelsmens Helman, die toch sterke behoefte heeft aan logische plaatsbepaling, een conflict is ontstaan, dat mede verantwoordelijk geacht moet worden voor zijn vergissingen; want het zijn wel in de eerste plaats de problemen van theoretische aard, die in de reeks dikke romans zwak behandeld worden, en vooral dan, wanneer zij in de dialoog worden verwerkt. De dialoog is niet Helmans fort.

Voor het eerst vindt men nu de ‘oude’ Helman van Zuid-Zuid-West en Mijn Aap Schreit terug in dit laatste boek van zijn hand. Met één slag heeft de schrijver zijn ‘ware wezen’ herontdekt; hij schrijft weer, zoals hij schrijven kan, en hij schrijft, zonder overigens ook maar in het minst in een repliek van zijn eerste boeken te vervallen, boeiend, beknopt, zakelijk, natuurlijk; zijn stijl is weer rhythmisch en dat niet alleen in de muzikale zin; rhythme in het proza is iets anders dan rhythme in de muziek, het veronderstelt o.a. dat de schrijver met zijn eigen denken en voelen organisch meeschrijft, het is ook een rhythme van intellectueel gehalte. In deze zin was Helman lang zijn rhythme kwijt. In 's Mensen Heen- en Terugweg nu is de vorm een natuurlijk symbool van de inhoud; men merkt dat spoedig genoeg, al lezende, aangezien men niet de neiging bij zich voelt opkomen tussen bedoeling en verwezenlijking onderscheid te maken. Dit klemt temeer, omdat, achteraf beschouwd, de bedoeling van de schrijver met deze twee verhalen ‘heen’ en ‘terug’ heel duidelijk uit de lijst springt. In het eerste verhaal (Heenweg: De Brief) beschrijft hij de lotgevallen van een man (in de ‘ik’ -stijl), die in oorlogstijd van de minister opdracht krijgt een brief te overhandigen, waarvan hij de inhoud niet kent, aan een hem onbekend per-

[p. 585]

soon, die om die brief zal vragen; de brief is hier, zoals Binnendijk het in een uitstekend opstel over dit boek in Groot-Nederland heeft geformuleerd ‘het exempel van de ziel, in haar eigen ambivalentie onbegrijpelijk blijvend voor zichzelf, maar gestadig op zoek naar de oplossing van haar raadsel, die zij van een ander verwacht, hoewel deze oplossing zelf het geheim of omgekeerd het geheim de oplossing zelf zal blijken.’

Het tweede verhaal, naar mijn smaak nog beter geslaagd dan het eerste (Terugweg: Het Ei), heeft tot onderwerp een kleer-makertje, dat langzamerhand terugkeert tot de embryonale geborgenheidstoestand, belichaamd in de moeder, in de koestering door een moederlijke vrouw, die de moeder vervangt, in de witte glans van het ei, dat de laatste blikken van de geparalyseerde stervende opnemen.

Waarom nu is vooral dit laatste verhaal zo boeiend, zo suggestief in de eenvoudige verteltrant van Helmans proza? Omdat wat in oorsprong misschien door de psychoanalyse beïnvloed symbool was volkomen natuurlijk vorm heeft ontvangen; de lezer realiseert zich het symbool niet meer als symbool, maar hij wordt bewogen door de mensen zelf, in wie het symbool is belichaamd. Achteraf, inderdaad, ziet men bepaalde opzettelijke effecten, maar zij zijn onder de lectuur geenszins hinderlijk. Het grootste compliment, dat men Herman kan maken, lijkt mij wel, dat men soms sterk herinnerd wordt aan de eenvoud van Kafka's proza, waarin het geheimzinnige van een op zichzelf logisch verloop van zaken wordt gesuggereerd door een ‘ick-en-weet-niet-wat’ der nuance; waarmee ik overigens niet wil beweren, dat Helman door Kafka zou zijn beinvloed. Daarvoor loopt hun beider geaardheid te zeer uiteen; Kafka is gecompliceerder, verfijnder dan Helman, hetgeen men vooral kan constateren op grond van het eerste verhaal. Het zwakke punt daarin is, zoals ik al opmerkte, de ontmoeting van ‘ik’ met het meisje Marja, waaraan hij (de ‘ik’) zich tijdelijk verslingert; hier nadert Helman telkens even tot het sentimentele, iets, waarop men Kafka niet gemakkelijk zal betrappen. Dat neemt niet weg, dat in het bijzonder de inzet van dit eerste verhaal zeer goed is; het overtuigende komt hier vooral voort uit de weerzin van de man, die zich door de brief-

[p. 586]

opdracht plotseling uit de rol van onpolitiek particulier gestoten ziet (uit de ‘ei-toestand’, zou men ook kunnen zeggen) en nu door het levenloze voorwerp met de vijf zegels erop steeds meer wordt geobsedeerd.

‘Aan die stille, tevredene tijd denk ik nu met weemoed terug. Die middagen wanneer de zon in de kamer kruipt, en ik doelloos sta voor de boekenkast, banden zie die ik in jongensjaren gelezen heb, en nu bijna vergeten ben, maar die slapen in blauwige schemer van veel welwillend ontweten. O, al de vele slapende boeken, dat is steeds mijn diepste wens geweest: custos te zijn van een oud, verstoft museum, waarin onzinnige voorwerpen zachtjes kraken van houtworm en ouderdom. Boeken te hoeden in ongeopende kasten: bibliothecaris te zijn van verdoemde auteurs. Verslapen, verdroomde namiddagen in het verlaten huis, met al de gedempte geruchten der buren uit zeer grote verte: uren van geheimzinnige leegte, ongespeelde symphonieën van gelige schemer, en de eerste avondlijke bezinning op een vriendelijk bezoek dat toch niet komt.’

Dat is du meilleur Helman, dat is de oude Helman van Zuid-Zuid-West, die zich ontwikkeld heeft zijn beste eigenschap, zijn zuiverheid van gevoelsreactie, kwijt te raken. Niet in de intellectuele redenering schuilt Helmans talent, maar in de spontaneïteit van zijn gevoelsleven. En zo werd het tweede verhaal van dit boek een van de allerzuiverste, want allersimpelste voorbeelden van Helmans stijl; men neemt de sfeer ervan in zich op, men herinnert zich die sfeer nog dagen later; en ik ben blij, dat ik dit, na zoveel afbrekends en mismoedigs over des auteurs vorige boeken te hebben moeten formuleren, zonder enige reserve kan neerschrijven.