[p. 117]

Een schilderes schrijft

Jo Boer: Catherina en de Magnolia's

Het woord romantiek wordt voor zoveel uiteenlopende litteraire stromingen gebruikt, dat het gevaar loopt zijn betekenis geheel te zien verdwijnen; immers, een woord dat te veel moet aanduiden, duidt op den duur niets meer aan; het wordt dan echter des te meer gedachteloos neergeschreven, omdat de neerschrijver zich in dat geval ook tot niets verplicht. Zo gaat het ook met het woord ‘romantiek’. Het duidt b.v. aan: een litteraire beweging in de eerste helft der vorige eeuw; de verlangens van Aaltje de keukenmeid naar een graaf met diamanten knoopjes in het smetteloos witte plastron; de boeken van Arthur van Schendel; de boeken van Adriaan van Oordt; de boeken van de tabaksspecialist en schrijver Trygve Gulbranssen, van de nu tachtigjarige Selma Lagerlöf, van de Nederlandse verteller Antoon Coolen. Daarmee is de lijst niet uitgeput, maar de voorbeelden volstaan om de lezer duidelijk te maken, dat hij, die ‘romantiek’ zegt, vaak twee tegengestelde dingen onder één, naam samenvat, en dus kans loopt, die twee dingen op een hopeloze manier door elkaar te halen. Daarom behoort de term ‘romantiek’ tot' die talloze termen, die men door een Taalconventie tij delijk buiten dienst zou moeten stellen, tenminste voor de dagelijkse omgangstaal en de journalistiek; het woord is in plaats van een voordeel een nadeel geworden, in plaats van een verheldering een vertroebeling. En hetzelfde zou deze Conventie moeten doen met het woord werkelijkheid, dat dikwijls naast, tegenover en dwars dóór de ‘romantiek’ heen gebruikt wordt. Soms is deze ‘werkelijkheid’ precies het tegendeel van de ‘romantiek’, soms vertegenwoordigt de romantiek ineens een ‘hogere werkelijkheid’ dan het realisme; en toch hanteren de gedachtelozen het woord met zulk een verbluffende nonchalance, dat men... werkelijk zou gaan veronderstellen, dat zij wisten

[p. 118]

wat er precies mee bedoeld was. Het is natuurlijk zeer wel mogelijk, om telkens door een nadere omschrijving zuiverder aan te geven, wat men in een gegeven omstandigheid met die term wil zeggen, maar aangezien de taal bij uitstek een afkortingsmiddel is en de woolden vaak in ‘tijdnood’ worden opgeschreven, verdient het m.i. eerder aanbeveling zulk een dubbelzinnig en vijfdubbelzinnig begrip althans in de vlottende omgangstaal te schorsen. Wij moeten clubs vormen, die hun leden verplichten van deze en andere verwarrende, door geruststellende woorden geschapen quasi-begrippen af te zien: asketische taalclubs dus, gehoorzamend aan de strengste regels.

Het concrete voorbeeld is altijd weer de beste illustratie. Ik twijfel er n.l. niet aan, of het belangwekkende litteraire debuut van de schilderes Jo Boer zal op vele plaatsen binnengehaald worden onder de vlag ‘romantisch’. Tegen dat woord is dan ook niets in te brengen... behalve, dat het alle essentiële waardebepaling in het midden laat; en aangezien Jo Boer in de Nederlandse letterkunde nog geen gevestigde reputatie heeft, is het welde moeite waard eens na te gaan, in welk opzicht zij de naam van een romantisch schrijfster verdient.

Ik wil dan beginnen met vast te stellen, dat men het woord allerminst in de ongunstige zin op haar roman Catherina en de Magnolia's kan toepassen; de romantiek is voor Jo Boer geen aangenaam voorwendsel om aan de consequentie van een verantwoordelijk schrijverschap te ontsnappen, zoals in de ‘Blubo’-litteratuur. Zij schrijft over Italiaanse boeren, maar zij gebruikt de boerenstand niet om haar personages te idealiseren, verre van dat; men vindt bij haar geen boerenromantiek à la Cremer. Eerder zou men haar werk kunnen vergelijken met dat van de Fransman Jean Giono, al is Jo Boer minder panisch-uitbundig. Ook aan Antoon Coolen doet zij zo nu en dan denken, maar zij heeft weer absoluut niets van diens behaaglijke uitvoerigheid; daarvoor heeft zij, wil het mij voorkomen, te veel van Van Schendel geleerd, al ligt haar roman door onderwerp en stijl niet in de onmiddellijke nabijheid van diens kunst. Een vrouwelijke Antoon Coolen

[p. 119]

op het peil van de jonge Van Schendel: misschien geeft die omschrijving bij benadering iets aan van wat Jo Boer in Catherina en de Magnolia's vertegenwoordigt. Ook Sigrid Undset zou een vergelijkingsmogelijkheid zijn, maar mej. Boer schrijft vast en zeker beter dan deze Nobelprijshoudster; een natuurlijke geserreerdheid van de stijl belet haar voorts te vervallen in de te gezellige verhaaltrant der Schartens, die ook mèermalen Italiaanse boeren tot onderwerp van hun romans hebben gekozen.

De begrippen ‘romantiek’ en ‘werkelijkheid’ sluiten elkaar in het werk van Jo Boer niet uit. Deze schrijfster heeft een zeer zuiver gevoel voor de pregnante eigenschappen van bepaalde individuen. Zij tekent haar personages dikwijls met een paar woorden verrassend scherp; dat die personages in een romantische sfeer blijven, wil dus volstrekt niet zeggen, dat Jo Boer hen met een egaliserend roomsausje heeft overgoten, zoals zo vaak gebeurt in de boerenromantiek (die in het letterkundig leven der laatste jaren immers een tak van geregeld bedrijf is geworden). Het is juist opmerkelijk, dat een schrijfster, die zoveel waarde aan de poëzie van de algemene sfeer hecht als Jo Boer, er zorgvuldig voor wist te waken, dat de mensen afzonderlijk daardoor als mensen niet te kort kwamen. In dit opzicht is de stijl van Jo Boer volkomen ‘werkelijk’, onsentimenteel, gevoelig en toch niet vals; wij constateren telkens een sympathieke schroom voor het exploiteren der romantiek, voor het banaliseren van de psychologie ten bate van de schilderachtigheid, waaraan men de ‘Blubo’-mentaliteit zonder mankeren herkent.

Als schilders gaan schrijven, houdt men in het algemeen zijn hart vast (eveneens trouwens als schrijvers gaan schilderen). Maar deze schilderes, van wie ik op het gebied der beeldende kunst tot mijn spijt geen werk ken, afgezien van een niet zeer geslaagde illustratie in Catherina en de Magnolia's, is niet de dupe geworden van het misverstand, dat zich b.v. kan manifesteren in het slingeren met grote woorden of het impressionistische klodderen met taal (die zich nu eenmaal niet ongestraft láát klodderen, zoals men aan het snel vergeten oeuvre van Is. Querido kan zien). Zij weet wat schrijven is en zij heeft

[p. 120]

blijkbaar intuïtief beseft, waarom schilderen en schrijven twee totaal verschillende ‘technieken’ zijn, die minder met elkaar uitstaande hebben dan schilderen en musiceren. Nochtans verloochent Jo Boer haar schildertalent geenszins: Catherina en de Magnolia's is een typisch visueel boek, waarin men de talrijke beschrijvende bladzijden echter niet (gelijk meermalen) overslaat. Het beschrijven van de natuur is bij haar nergens cliché geworden; het dient dan ook niet(gelijk meermalen) ter ‘opvulling’, maar het speelt een rol in het verhaal, het suggereert de atmosfeer, waaruit de boeren naar voren komen zonder er zich van los te maken. Beschrijven is hier een vorm van poëzie, van visuele poëzie wel te verstaan; het verloopt niet in zinneloze uitvoerigheid, het geeft de bedding aan. waardoor het verhaal stroomt. Deze verhouding zuiver beseft te hebben is voor Jo Boer een bijzonder goede noot; het is vooral door dit inzicht in de dosering van het beschrijvende element (de sfeer om de mensen, waardoor die mensen ook getransformeerd worden), dat men vaak aan Van Schendel denkt.

Men mag dus constateren, dat Jo Boer goed schrijft, omdat zij niet klakkeloos ‘schildert met woorden’. Er is dan ook geen strenge scheiding te maken tussen haar beschrijven en haar psychologie; het ene komt uit het andere voort en gaat er weer in over. En dit is dan misschien de reden, waarom men het veel misbruikte woord ‘romantiek’ toch van toepassing kan achten op haar roman; de psychologische behandeling der mensen blijft n.l. geheel ondergeschikt aan de poëtische sfeer, ook al schrikt Jo Boer niet terug voor schrille tegenstellingen en ook al is haar kijk op deze boeren verre van ‘liefelijk’. Romantisch is dit overwegen van de sfeer, omdat Jo Boer de zielen van haar personages niet als iets op zichzelf analyseert; de natuur blijft de menselijke conflicten beheersen. De hoofdfiguur van Catherina en de Magnolia's, Teresa, eerst dienstmaagd, later boerin en als weduwe de eigenares van een kapitale hoeve, is daarvan een zeer sprekend voorbeeld. Men ziet deze vrouw voor zich, niet vaag geworden door sentimentele beschrijvingspommade, maar wèl steeds onderhorig aan het land en het landschap; met al haar

[p. 121]

dictatoriale neigingen en tederheidsreserves is zij toch vooral een element in de natuur. ‘Zij leefde tusschen haar planten, haar dieren en haar kinderen en scheen tevreden met dit leven, ook wanneer de lente de vruchtboomen in witte en rose nevels hulde. ... Het stoorde haar niet, wanneer de lokkende klanken van harmonica's over haar huis werden gevoerd door de vochtige nachtwinden en zij wist, dat de knechts en meiden daar in het donker dansten onder de oleanders, waar de rozen zich ingevlochten hadden en zoet geurden rond de verlangens der menschen. Zij wist zelf niet waarom zij soms, 's nachts, een schaal appelen kon neerzetten op haar tafel in het zachte schijnsel van haar petroleumlamp en waarom haar vingers dan konden streelen, onbewust, over de gladde schil van haar vruchten. Dan nam zij een kaars, beschutte de vlam met haar hand en boog zich over het bed. van haar zonen.’

Deze drie zonen: Salvatore, de zachtmoedige, Giuseppe, de gierige en stugge, Bernardo, de lenige en felle, leven dan in het vervolg van het boek het drama, dat in de dubbelnatuur der moeder (heersen en zich vertederen) bij wijze van voorspel gegeven is; getuige haar late genegenheid voor de uitheemse knecht Dragomir. Salvatore trouwt, buiten haar weten om, met het Napolitaanse meisje Catherina, die een vreemde blijft op de hoeve en wier liaison met Bernardo Salvatore eindelijk tot moord op zijn broer drijft. Uit het huwelijk van Giuseppe met de boerendochter Margherita wordt de bultenaar Giorgio geboren, met zijn nieuwsgierige voorliefde voor spinnen en mieren: de verpersoonlijking van de afwijkingen, die de menselijke passie in de natuur teweeg brengt, onder de dekmantel van een streng bepaald moreel en godsdienstig verband. Maar hoewel er veel gebeurt in dit boek, waarvan de schrijfster met grote soberheid mededeling doet, hoewel de passie der menselijke wezens de gestelde grenzen der boerse conventies telkens doorbreekt, het land blijft de mensen domineren, en dat wel zonder hinderlijk-opzettelijke symboliek. De moeder beheerst de kinderen, ook al vallen zij haar af, het land beheerst de moeder, tot haar dood.

Nog eenmaal had zij ze allen om zich heen, haar kinderen

[p. 122]

en de kinderen harer kinderen. Dragomir hield de wacht bij haar twee uitgestrekte voeten. Zij lag te midden van hen en beheerschte hen met haar stilte.

‘Aan het einde van den derden dag werd haar lichaam aan den grond gegeven en het vermengde zich met de aarde...’

Aldus de laatste regels van deze roman. Ik zou enige bezwaren kunnen aanvoeren tegen onderdelen van dit boek (een enkel germanisme, een wat litteraire dialoog); zo lijkt mij b.v. het einde van Salvatore in de gevangenis een typisch voorbeeld van een fragment, waarin de ‘romantische’ visie zich niet dekt met een ‘werkelijkheid’; maar ik zie daarvan liever af, omdat Catherina en de Magnolia's als geheel een zo gunstige indruk achterlaat. Dat het een debuut is, kan men aan de stijl nergens merken, want onrijp is dit werk allerminst. Het heeft veeleer een soort rijpheid, die ons nieuwsgierig doet afwachten, of Jo Boer zich op dit niveau zal weten te handhaven zonder zich te herhalen.