[p. 136]

Een mislukte satire

Jef Last: De Laatste Waarheid
Lode Zielens: De Dag van Morgen

Het schrijversbestaan van Jef Last is een romantische historie op zichzelf; maar men weet nooit precies, waar de romantiek in de tragedie overgaat. Er is n.l. een element van onevenwichtigheid in zijn werk, dat ons dwingt voorzichtig te zijn met de qualificatie ‘tragisch’; men ziet hier niet de moeizame ontwikkeling van een geest, die zich losmaakt uit het oneigene om tot het eigene te geraken, maar een dikwijls overhaast experimenteren met richtingen en procédés om ze na gebruik weer even overhaast in de steek te laten. Wat is daarin noodzakelijk wat litterair gebaar? Ik moet bekennen, dat ik het nog niet zou durven uitmaken, zo zonderling zijn eerlijkheid en comedie hier door elkaar gemengd. En vooral de laatste jaren, die voor het schrijverschap van Last van grote betekenis moeten zijn geweest, maken de beslissing hachelijk. In die jaren ligt Lasts afval van het Stalin-communisme, dat hij eerst door dik en dun had gevolgd, om het toen (weer overrompelend snel) onder invloed van Gide aan de kapstok te hangen; in die jaren ligt ook Lasts vertrek naar Spanje, zijn actieve dienst bij de Internationale Brigade. Voor dat laatste zal men, hoe men verder ook over Last als schrijver denkt, niet anders dan groot respect kunnen koesteren; wie zijn leven waagt voor een zaak, die zo velen ter harte gaat, bewijst op zijn minst, dat hij voor zijn standpunt metterdaad wil opkomen, en hij maakt velen beschaamd, die niet verder komen dan platonische sympathie en episodisch medelijden. Last heeft zijn strijd voor het republikeinse Spanje echter bitter moeten bezuren, doordat hem zijn staatsburgerschap werd ontnomen, zoals hij het heeft moeten bezuren, dat hij het waagde de Stalinkliek de rug toe te draaien, aangezien de voormalige vrienden geen vuil spaarden om hem van hun orthodoxe gezindheid te overtuigen. Die twee dingen: het

[p. 137]

verlies van het Nederlandse staatsburgerschap en de modder-bestrijding door de Communistische Partij, zijn, wat Last verder ook gedaan of niet gedaan moge hebben, jammerlijke zaken, waaruit voor de zoveelste maal blijkt, dat men van iemand verwacht, dat hij na een zekere leeftijd bereikt te hebben geen veranderingen meer in zijn doen- en denkgewoonten brengt.

Inmiddels is Last, al mag hij zich dan ook geen Nederlander noemen, toch weer een man, die in, Nederland woont, en hij heeft het schrijven er allerminst aan gegeven. Dat bleek reeds uit zijn sympathieke boek De Spaansche Tragedie, waarin hij getuigde van de dingen, die hem sedert zijn verblijf in Spanje na aan het hart lagen; maar kort daarna laat hij een ander boek verschijnen, dat zijn ontstaan dankt aan Lasts verblijf in de marechausseekazerne te Zundert; er staat met enige nadruk onder de laatste pagina van De Laatste Waarheid, dat deze roman is ‘geschreven en voltooid’ in de marechausseekazerne voornoemd. Het is nu juist dit boek, dat ons weer onmiddellijk voor de vraag stelt: wat is in deze auteur in godsnaam eerlijkheid en wat comedie? Want hoeveel sympathie men ook moge voelen voor Lasts ‘menselijke avontuur’ in Spanje, De Laatste Waarheid kan men onmogelijk anders qualificeren dan als een complete mislukking en erger: als een overbodig stuk aanstellerij, voortgekomen uit litteraire onmacht. Het klinkt hard, maar er zijn geen andere woorden voor.

Misschien moet ik een paar procenten van mijn desillusie toeschrijven aan de verwachtingen, waarmee ik aan de lectuur begon. Tenslotte hééft men als lezer verwachtingen van iemand, die in de loopgraven heeft gelegen en het drama van een volk in eigen persoon kon aanschouwen. Van die ervaringen is echter blijkbaar in de marechausseekazerne te Zundert niets meegenomen; noch wat het gegeven, noch wat de toon betreft, heeft De Laatste Waarheid iets te maken met een drama. Het is een poging tot satire, maar van een soort, die het huilen nader brengt dan het lachen, hoewel de auteur het er op gezet heeft geestig te zijn. Dat is juist het ellendige van dit boek: het is volgepropt met grapjes, door iemand, die

[p. 138]

òf niet het minste gevoel voor werkelijke humor heeft, òf aan zijn gevoel voor werkelijke humor op generlei wijze uitdrukking vermag te geven. Wat b.v. Paul van Ostayen, dank zij een meedogenloos-precieze zeggingswijze, wel kon, n.l. een satire schrijven, dat mislukt bij Last te enenmale. Het kan aan mij liggen: maar toen ik het boek uitgelezen had, wist ik nog niet, waar deze satire nu eigenlijk op sloeg.

Eerst maakt men kennis met een privaat-docent Alexej Mildred, die in een circus terecht komt, bij wijze van reactie op de verslaafdheid aan Marx, als ik goed begrepen heb, want over Marx worden en passant nog enige onmogelijke én vrij onleesbare zinnen gedebiteerd, zoals b.v. deze: ‘Bij Marx was veeleer, en hoewel hij het telkens in de practijk van zijn werk weer vergat, sprake van een soort driehoeks-causaliteit met tegengestelde oorzaken, die een synthetisch en bijna onherkenbaar resultaat hadden, omdat tegelijkertijd veelal, bij de nieuw gevormde waarde, de quantiteit in qualiteit omsloeg.’ (Dit betoog wordt geleverd door een zekere Ralph Miroens, vriend en ‘tot op zekere hoogte sambal in de al te taaie wetenschappelijke rijst van Alexej’; wie lacht daar?) Alexej komt in aanraking met het circusmeisje Astarte; zij maken samen carrière in het profeteren, richten er zelfs een heel paleis voor in, waar de chique de toekomst verneemt. Maar midden in het boek loopt het zozeer spaak, dat Alexej zich het hoofd met een scheermes afsnijdt; exit Alexej, Ralph wàs allang uit onze gezichtskring verdwenen. De smakelijke Astarte wordt nu de vennote van de democratische dictator, consul Meelin, en nu bereiken Lasts satirische lusten hun hoogtepunt, ten minste dat vermoed ik, want meer dan vermoeden kan ik niet, aangezien mij de satire volkomen is ontgaan. Meelin speelt het gewone hoge spel van iemand, die op Napoleon lijkt, hij wordt tenslotte ten val gebracht en schijnt zich op de laatste pagina gelukkig te bevinden door een zoen van de meer gemelde Astarte.

Wie een satire schrijft, ziet welbewust van een realistische weergave af; hij trekt de beschrijving van personen en zaken samen op groteske details, op scherp waargenomen en als karakteristieke ‘speciale kentekenen’ opgediende kleinig-

[p. 139]

heden, die deze personen en zaken typeren. Maar om dat te doen, moet de schrijver een mensenkenner zijn, die het typerende van het onbelangrijke kan scheiden; dat nu kan Last in het geheel niet. Hij heeft (of manifesteert althans) geen schijn van humor, hij gooit de zaak daarom in het gekke om vooral maar satirisch te kunnen zijn, hij stapelt de ene onmogelijkheid op de andere, met het gevolg, dat de lezer verdwaalt in een oerwoud van schimmige wezens, waarvan hèm wordt verzocht een en ander te accepteren, met name hun ontzettend getheoretiseer, Geschreven kan men bovendien De Laatste Waarheid nauwelijks noemen; het moet, dunkt mij, afgeflodderd zijn in een tempo, waarvoor zelfs de marechaussee bewondering zal hebben gehad, want aan gemeenplaatsen, verschrijvingen en krukkige zinnen is geen gebrek.

Zo staan De Spaansche Tragedie en De Laatste Waarheid, Lasts laatste boeken, weer tegenover elkaar als twee uitersten van zijn persoonlijkheid, die elkaar ontmoeten in een geweldig vraagteken.

 

In de politieke sfeer brengt ons ook het slot van Lode Zielens' roman De Dag van Morgen, die als ‘familieroman,’ begint. Na de lectuur van Jef Lasts satirische experiment heeft men hier tenminste het gevoel van tussen bekende, overbekende categorieën te wandelen; hetgeen op zichzelf niet eens een compliment is voor Zielens. Lode Zielens behoort tot die Vlaamse romanciers, wier werk gedegen ‘second rayon’ is; het heeft er alle qualiteiten en ook alle tekortkomingen van. Vergelijkt men zijn stijl b.v. met die van Elsschot of Roelants, dan springt het tweederangse ervan direct in het oog; Zielens is vaak sentimenteel, melodramatisch zelfs, hij deinst ook niet voor de grove effecten van een gemakkelijk gehanteerd realisme terug. Maar hij kan soms heel goed schrijven, wanneer hij zich niet laat verleiden tot de romantiek, die de tegenkant van alle realisme is, zodra het wat oppervlakkiger wordt gehanteerd. De inzet van zijn boek is b.v. zeer geloofwaardig; hier wordt de totstandkoming van een huwelijk beschreven, waaruit later de eigenlijke held, Bertje, geboren zal wor-

[p. 140]

den. Deze Bertje wordt de dupe van de vervreemding tussen vader en moeder, waaraan de ongelijkheid der temperamenten schuld is; Zielens lijkt mij op zijn best, waar hij zich bepaalt tot dit soort familie-conflicten. Gaandeweg, terwijl het jongetje opgroeit en man wordt, laten de bezwaren van het genre zich sterker gelden; vooral de latere hoofdstukken, betrekking hebbend op Berts verhouding tot zijn jeugdliefde Elisabeth (het meisje, waarmee hij later trouwt en waardoor hij met de socialistische beweging in aanraking komt), zijn veel minder zorgvuldig en rhetorischer geschreven dan het eerste deel van de roman. Evenals in het boek van Last (maar hoe geheel anders van toon!) is het slot van De Dag van Morgen een individualistisch motief: Bert, die zich wil opofferen door in Spanje te gaan vechten, kiest eindelijk toch het gezin als de plaats, waar hij thuishoort. Door die oplossing vindt Zielens toch een conclusie, die niet boven het niveau van zijn stijl ligt.