Vilmoz Huszar:
Film als kunst

I

Alles staat in betrekking tot iets anders; vóór ik over de film als kunst ga spreken, wil ik eerst iets zeggen over kunst in het algemeen.

Om iets duidelijk te maken moeten wij begrippen vormen (denken is begrenzen) en die begrippen in woord brengen (begripsbeperking). Door beperking bepalen wij, waardoor wij de beperkte bepaaldheid in begrensde denkbeelden geven. Deze willekeurige begrenzing van het universeele denken is praktisch noodig, om te komen tot uitdrukking, tot vorm, d.i. tot het woord (het wisselende, het tijdelijke).

Wij stellen iets vast, waartegenover iets anders gesteld kan worden.

Hierdoor trachten wij een waarde te bepalen, en treedt het Ik, als subject, op (de z.g. meening). Hoe innerlijker, d.i. geestelijker, verdiepter, het subjectieve, des te meer nadert het het universeele en des te grooter wordt de afstand van het subjectieve tot de algemeene meening (algemeen = gemeen aan allen).

Het ware subjectieve of persoonlijke (de Persoonlijkheid) is zeldzaam, het algemeene is alledaagsch en daarbij gebonden aan het uiterlijke.

Hoe meer de materieële behoeften, hoe minder de geestelijke (universeele) en omgekeerd, hoe geringer het streven naar het materiëele, hoe grooter de behoefte aan het geestelijke.

Historisch komt dit laatste voor in een tijdperk van welstand en economische bevrediging. Dan komen er kracht en opgewektheid voor het zoeken naar iets anders dan de materie.

Op ethisch gebied b.v. ontstaat het probleem van goed en kwaad, wat in de samenleving van groot belang is. Bij de verschillende naties heeft men verschillende zeden, verschillende opvattingen omtrent het moreele.

De begrippen waar en onwaar houden kleinere groepen bezig, over mooi en leelijk denken slechts weinigen.

 

Een definitie van iets moet het wezen daarvan bepalen.

[p. 190]

[8]

 

Wat is kunst? Is kunst te definieeren?

Voor zoover dit voor mij mogelijk was, heb ik nagegaan, hoe men in verschillende tijden over kunst heeft gedacht (zie Bouwk. Weekblad 29-IV 1922). Hoe denken wij nu over kunst?

Bij de massa geldt nog steeds de opvatting: hoe natuurlijker de weergave van iets, hoe grooter het kunstwerk, alleen bij muziek gebruikt men een anderen maatstaf.

Muziek, poëzie, schilderwerk, enz. hebben, voor zoover ze ‘kunst’ zijn, alle in wezen iets gemeens.

 

Nu wil ik hier nog iets zeggen over kunst en aesthetika, woorden, die meermalen met elkander verward worden.

Aesthetika, vroeger de leer van het schoone, is langzamerhand verworden tot het gebied, waarop vragen van smaak behandeld worden.

Kunst ontstaat van binnenuit, aesthetika beschouwt de dingen van den buìtenkant.

Kunst kan zonder aesthetika (in de bovenvermelde beteekenis), omgekeerd niet. 't Is niet toevallig, dat de moderne kunstenaars anti-aesthetisch zijn. In wezen is kunst universeel, heeft geen vooropgesteld doel, bestaat uiten voorzichzelf. 't Is een bevrediging van zichzelf, gevonden in het scheppen, anders niet. Maar wat scheppen?

Een idee is een schepping, een uitvinding ook; m.a.w. de filosoof en de wetenschapsman brengen ook scheppingen voort, maar steeds met een bedoeling en hierin is juist het verschil met kunst. Terecht wordt kunst vergeleken met spel, maar met dit verschil, dat bij het spel het scheppende ontbreekt. Een waarachtig kunstwerk brengt steeds een nieuwen vorm, gevolg van zijn inhoud. Dit is het universeele in de kunst, wat het gemeen heeft met de natuur, die ook steeds scheppend is, maar uit zelfbehoud.

 

Als men dit goed realiseert, zal men van zelf tot de conclusie komen, dat gemeenschapskunst, volkskunst, enz. bijkomstige dingen zijn, die met de kunst zelfs niet te maken hebben.

II

Nu de vraag: kan van film-kunst sprake zijn? Film, opeenvolgende opnamen, dus bewegelijke weergave van iets, geeft geheel andere mogelijkheden dan een moment van stilstand, ofschoon ook hier een zekere stilstand is, nl. die van tijd. Nemen wij een ‘stilstaande’ photo, zooals wij gewend zijn te zien. Zulk een photo, objectief genomen, van een of ander object is een mechanisch procedé, zonder meer. Wij hebben in het eerste deel van dit opstel gevonden, dat het kunstelement alleen bij persoonlijke weergave van iets gevonden wordt. Dit is betrekkelijk; want als een photograaf dan een opname maakte met zijn eigen inzicht van stand, groepeering, belichting enz., zou dat al kunst moeten zijn. Dit zou ik echter liever onder de rubriek ‘smaak’ en niet ‘kunst’ willen rangschikken, want kunst treedt beeldend op, m.a.w. geeft een zelfstandig beeld. Dit kan objectief photographisch nooit geschieden, wel door samenstelling van deelen tot een nieuw beeld. Dit zelfstandige beeld geeft een anderen, dus een nieuwen vorm en dat is de schepping. Hoe is dit bij de film? Acteeren kan scheppend zijn, dit te filmen beteekent: acteurs, décors en photographeeren en dat heeft met film-kunst niets te maken. Wordt van de film technisch gebruik gemaakt om een zelfstandig nieuw beeld te scheppen (dus door beeldend werken), dan kan men pas spreken van film-kunst.

Hieruit volgt, dat dan het acteeren secondair wordt. Actie, décors, technisch kunnen, belichting, enz. zullen hier als middel moeten optreden voor een doel en dat doel is het beeldende.

Hoe zoo iets gebeurt, kan alleen beantwoord worden door een waar kunstenaar, bij de film de regisseur; door hem alleen kan hier geschapen worden.

Hoe moet men de film kritisch zien?

Ik voor mij moet bekennen, dat ik tot nu toe geen enkele kunstfilm in dezen zin gezien heb, dus kan ik daarvan geen voorbeeld aanhalen, maar ik hoop, dat er zijn, die dat wel kunnen, en ik zou gaarne van hen vernemen welke films zij hiertoe rekenen.

Bij ‘Rien que les Heures’, ‘Entr'acte’, e.a. ofschoon daar naar dat doel gestreefd is, ontbreekt m.i. de samenhang der deelen, die 't geheel moeten vormen; evenals bij een kunstwerk van welken aard ook, alle deelen tot 't geheel als een organische noodzakelijkheid zijn, zoo moet 't bij een kunstfilm ook wezen. De Kipho-film van Seeber is wel een geheel, maar geen kunst.

 

Wij kunnen niet kritisch genoeg deze zaak bekijken, daar zuivere kritiek op hiaten kan wijzen, die aangevuld moeten worden; zij treedt dan paedagogisch op en dit kan de kunst alleen ten goede komen. Maar de kritiek moet niet alleen afbrekend zijn, zooals graag de journalistieke kritiek doet. Zij kan dan alleen opbouwend werken, als de kritikus, ja dat zijn wij allen in meerdere of mindere mate, tracht nederig het kunstwerk te naderen en als hij het vermogen bezit in 't werk in te komen en dat te vatten en bij ontdekking van hiaten of fouten, tracht deze duidelijk te maken. En als er volgens hem fouten, noch hiaten zijn, moet hij, in den geest des kunstenaars, beproeven bemiddelaar te zijn tusschen publiek en kunstwerk. Helaas! gebeurt dit zelden; uit de meeste kritiek merken wij slechts de subjectieve smaak. Wij

[p. 191]

[9]

 

moeten allen leeren zien door veel zien. De kunstfilm is nu in hetzelfde stadium als in 't begin de auto's. Deze hadden toen nog den rijtuigvorm, maar hebben vrij spoedig een lagen vorm gekregen. De film heeft, op enkele uitzonderingen na, nog den ‘tooneel en photographie’-vorm en nog niets eigens.

Wij zien in enkele gevallen een verlaten van den tooneelvorm, waarbij men op het terrein der schilderkunst terecht is gekomen. Expressionisme, futurisme, impressionisme, zelfs pointillisme (een ‘Petite Lilie’ van Cavalcanti); dit is al een stap verder naar ‘de kunst om de kunst’.

De ontwikkeling brengt mee, dat men den vorm van iets anders gebruikt, tot men een eigenen gevonden heeft. Wij kunnen niet verwachten van zulk een jonge kunst, als de filmkunst, dat ze ver al het resultaat van eigen vorm, gevolg van inhoud, bereikt heeft.

Dit heeft plaats als de inhoud rijp is geworden en zich vanzelf, van binnen uit een zelfstandigen vorm kiest.

Daarom zie ik het als een mooie en veelbelovende taak de Filmliga te helpen en er aan mee te werken, dat de zoekers gelegenheid krijgen hun werken te laten zien en 't belangstellende publiek gelegenheid krijgt om te leeren zien.