[p. 363]

[Critiek]

[61]

 



illustratie

Al. Jolson: De jazz-zanger
Theater Tuschinski, Amsterdam

Variété-met-stichtelijkheid, ziedaar het onfeilbaar recept, volgens hetwelk dit epos van den jiddischen neger is geprepareerd. Kan het eigenlijk idealer? Op je gemak te snoepen van bloote dansbeenen en andere frivoliteiten, van den waereldschen Jazz te genieten en de complete ‘Folies Bergère’ voor je te zien opengaan om per slot van rekening nog gesticht te worden op den koop toe...dat is voorwaar de lichtzinnige geit sparen mèt den pieuzen kool! Enfin - was daar niet reeds de practische Amerikaansche dominee, die filmvoorstellingen onder den dienst organiseerde, om zijn kudde te dwingen in te gaan? Hier wordt de zaak van den anderen kant aangepakt en de kerkelijke ritus op de variéteplanken gebracht, zoodat geconstateerd kan worden, dat aan het zieleheil onzer generatie op energieke en suggestieve wijze wordt gearbeid.

Het ware onredelijk te verwachten, dat bij dergelijke practijken de film qua talis eenige beteekenis zou hebben. Dat er in de religieus-sensationeelfrivole amusements-rhapsodie, dewelke ‘De Jazzzanger’ heet, dan ook een film afgedraaid wordt, mag zuiver bijzaak heeten. De oorspronkelijke ‘movietone’-vorm maakte haar tot een experimenteele rariteit - nu de ‘tone’ verdwenen is, blijkt de ‘movie’ niets meer om het lijf te hebben. Het is eenvoudig de gefotografeerde levensloop van een populaire persoonlijkheid, pasklaar gemaakt voor het goede, maar sentimenteele hart van het amusementspubliek. Hierbij valt slechts het volgende te noteeren: Al. Jolson heeft een levendig, gevoelig masker, met een weeken mond en expressieve, donkere oogen - op zich zelf uitstekend materiaal als filmische accessoires. In de hand van een straf regisseur zou Al. Jolson ongetwijfeld verdienstelijk werk kunnen doen, als zoovele intelligente lieden trouwens, met een photogeniek uiterlijk. Alleen is daar natuurlijk weer het droevige misverstand, dat een verdienstelijk cabaretier met een sympathiek voorkomen, het aannemelijk voorwendsel zou kunnen zijn voor een film van tweeduizend meter. Een misverstand, dat zich onverbiddelijk wreekt: na een kwartier kennen wij de charmes van zijn gelaatsplastiek van buiten en zouden nu wel eens willen weten, wat de cineast te vertellen had. Dit blijkt echter absoluut niets te zijn. De cineast is, als in tal van zulke gevallen, de ijverige fotograaf, die keurige en scherpe beelden van den aanbeden ster, op het doek heeft vastgelegd - en zoo krijgen we weer Al's melancholieke glimlach, Al's ondeugende twinkeloogen en Al's meewarigen hoofdknik van voren af aan ad infinitum. Voor de habituée's van ‘La Gaîté’ zal het zonder twijfel een verkwikking zijn, dezen favori nog eens, als het ware in levende lijve, voor zich te hebben - voor hen, die film willen zien, is het stierlijk vervelend. De historie van den clown, die lachen moet terwijl hem het hart breekt, is zeer effectvol, maar komt ons niet heelemaal onbekend voor. Waar drommel, hebben we dat toch meer gezien?

‘De Moeder’ werd niet geprolongeerd, maar deze film komtterug ‘...op algemeen dringend verzoek!’

L.J. JORDAAN

A.E. Dupont: Moulin Rouge
Theater Tuschinski, Amsterdam

Het gaat met de filmregisseurs als met de melk: hebben zij het kookpunt bereikt, dan branden zij tegelijk aan; wat hun een reputatie verschafte, wordt tevens hun ongeluk....Dupont, die door ‘Variété’ een rechtmatige beroemdheid had verworven, heeft waarschijnlijk dien naam weer allerminst te danken gehad aan de filmqualiteiten van zijn werk, die te zoeken zijn in de wijze, waarop hij de eenheid van het drama wist te bereiken; het was (hoe kan het ook anders) de thans geheel verouderde musichall-scène die hem in het oog der exploitanten tot een toekomstige best seller maakte. Hem werd dus opgedragen door te koken; waarbij men geen rekening hield met de wet der aanbranding.

In ‘Moulin Rouge’ genieten wij derhalve de onwelriekende gevolgen van het commercieele gascomfoortje, waarop Dupont zijn ‘Variété’ nog eens moest opwarmen. Meer zullen wij er maar niet van zeggen. Alleen nog dìt, dat het de heusche, hollandsche Moulin Rouge van Mistinguett moet zijn, die Dupont heeft mogen afhuren.

Joe May: Heimkehr
Rembrandttheater, Amsterdam

Echtbreuk is niet zoo erg, wanneer de echtgenoot gedurende langen tijd in verre landen was, aldus het beeld zijner lieflijkheid uit de ziel der gade verdween en het alleszins te verontschuldigen is, dat een derde haar gedachten verovert. Maar bovendien: de Centrale Keuringscommissie verbiedt zulke echtbreuk niet, en waarschijnlijk doen gelijksoortige lichamen in andere landen dat ook niet. Het is daarom vruchtbaarder, niet allereerst naar de aesthetische grondslagen van de film ‘Heimkehr’ te zoeken, maar te beginnen met vast te stellen, dat deze Erich-Pommer-film der Ufa is vervaardigd, om een anständige ‘Bett

[p. 364]

[62]

 

und Sofa’ ter markt te brengen. De fabrikage werd opgedragen aan Joe May, vroeger renstalhouder, thans filmregisseur van reputatie. Rekening houdend met deze omstandigheden ter filmbeurze, mogen wij dan achteraf nog wel constateeren, dat Joe May het nogal aardig gedaan heeft en dat hij kennelijk eenig pleizier in zijn werk heeft gehad.

Overigens ligt de vloek van het valsche epigonisme reeds bij voorbaat op een werk, dat de idee heeft gestolen, en daarbij nog gestolen met oneerbare bedoelingen van commercieelen aard. Want: hebben wij hier voor ons een gelijkwaardige europeaniseering van de driehoeksprobleemstelling uit ‘Bett und Sofa’? Een scherper omlijning van de weerstand der persoonlijkheid tegen vlotte wisselingen der liefde als in de russische film veraanschouwelijkt, b.v.? Het lijkt er niet naar. Het eenige, wat May doet, is de oprechte en ruwe zuiverheid van ‘Bett und Sofa’ door den afstand, die onmetelijk is, en den tijd, die zoo verschrikkelijk lang is, idylliseeren voor den blik der internationale censoren; de bittere pil, die Alexander Room ons te slikken geeft, weet hij den patient als een zuurtje aan te bieden Op deze wijze kan iedereen bed en sofa spelen, zegt de heer May, in dienst van de Erich-Pommerproductie der Ufa. Geef ze eerst een beetje scheiding door het levenslot, dan is het niet zoo aanstootelijk meer. Maak de vrouw tot een pruilend niemendalletje à la Dita Parlo, dan is de situatie minder cru.

En dan maken wij een goede film, met een aardigen droom, een prachtig masker van Lars hansen, een paar knappe atelierscènes. Waarom is zulks dan ook geen meesterwerk?

Daarom, Joe May, omdat eerst de bestelling van de Rich-Pommer-producte der Ufa er was, en daarna het beetje liefde voor het vak, dat zelfs gij, Joe May, gelukkig nog blijkt te bezitten.

De geheime koerier
Rembrandttheater, Amsterdam

Men is den zwaarlijvigen grootmeester van de liefde en het egotisme, Henri Beyle, verschuldigd, publiek te maken, dat de film ‘De Geheime Koerier’ van een regisseur, die er niet toe doet, niets, maar dan ook niets, te maken heeft met ‘Le Rouge et le Noir’ van Stendhal, waaraan hij zegt ontleend te zijn. Misschien is een enkele naïeveling het Rembrandttheater binnengeslopen, in de verwachting, dat hij verfilmde Stendhalpsychologie te zien zou krijgen; welnu, wat hij gezien hééft, is Thérèse Rénal als kampioene hordenloop, Mlle de la Môle als voorgangster van Lou de Visser en Julien Sorel als een bepaald onzedelijk type, een fielterig heertje, net iets voor Mosjoukine in zijn tegenwoordige verkoopbare periode. Men heeft de brute feiten uit Stendhal's werk vermengd met een partijtje andere van onbekende afkomst en zoo van den auteur, voor wien feiten niets zijn, een z.g. historische film gemaakt, die dan toch maar weer met den roem van den auteur wordt gedekt!

Mosjoukine heeft in dit griezelig onbelangrijke ding enkele geestige oogenblikken, die aan zijn ‘Brasier Ardent’ doen denken; maar het zijn oogenblikken, die men kan tellen; ook Lil Dagover doet soms plotseling iets verdienstelijks; maar de regie is zoek, en het blijft er verder bij.

Ik walg zoo van dergelijk onaesthetisch gedoe, dat de Centrale Commissie blijkbaar (god zegene haar liberaliteit!) gaarne laat passeeren, dat het mij volkomen koud laat, zoo nu en dan een aardige, zelfs ‘filmische’ vondst te moeten constateeren. Is er een grooter zonde denkbaar, dan om het lieve geld Stendhal tot pornografie te verkrachten? Men kan slechts hopen, dat de overledene zich niet meer dan een kwartslag in zijn graf heeft omgedraaid, omdat zij, die ‘De Geheime Koerier’ au sérieux nemen, zeker ‘Le Rouge et le Noir’ niet gelezen hebben.

Joseph Von Sternberg: Het laatste commando
Theater Tuschinski, Amsterdam

Over den ondergang van Emil Jannings: belangrijkste hoofdstuk van een ‘levensroman’, die langzamerhand een tragedie dreigt te worden...De regisseur Josef von Sternberg is, mag men de amerikaansche filmpers en haar europeesche filialen geloven, één der coming men van Hollywood. Een gevaarlijk beroep voor dergelijke menschen voorwaar, om zich in dienst te stellen van Jannings, die naar Amerika is gelokt, om zoo voordeelig mogelijk te worden geëxploiteerd en geëxposeerd. Het laat den regisseur, gesteld zelfs dat hij dergelijke ambities zou koesteren, geen oogenblik tijd, om aan zichzelf en zijn film te denken; het is immers zaak, een entourage voor den grooten man te vinden, een geschilk milieu, waarin hij kan optreden...als tooneelspeler. film en zwijgende revue toch bezwaarlijk noemen; het is de expositie van een acteur, en een acteur is, als zoodanig, de vijand van de film.

Wij wisten dit alles reeds uit ‘The Way of all flesh’. Maar de ziekte heeft doorgevreten; deze rol van Jannings als russische grootvorst en filmfigurant is de slechtste, die wij ooit van hem gezien hebben! Niet slechts, dat onze bezwaren tegen zijn imperialisme als ster-acteur in hun vollen omvang van kracht biljven, dat hij derhalve

[p. 365]

[63]

 

door zijn voortdurend ‘er zijn’ het autonome filmtempo remt, kapot breekt: maar bovendien nog is het glashelder, dat Jannings voor zijn betrekking als grootvorst absoluut niet deugt. Hij maakt van den aristocraat een verkleede Ombrade, een gecostumeerde Boss; één en al zinnelijke gemoedelijkheid van nature, slaagt hij er geen oogenblik in, ons te overtuigen van zijn hooge geboorte, al draagt hij ook een pelsjas om er een moord voor te doen. Hij is, als grootvorst, kortweg onbeduidend; men had dit rolletje aan den eersten den besten geschoolden filmspeler kunnen opdragen. Hoe volmaakt belachelijk is het, wanneer de revolutionnaire (Evelyn Brent, die hier een opvallend goede creatie levert) op dezen vaderlijken bonhomme...verliefd wordt! Welk een algeheel gemis aan psychologisch inzicht bij Sternberg om een dergelijk conflict in zijn film toe te laten!

Om niet te spreken van Jannings als verloopen figurant in Hollywood. Dit is niet meer onbeduidend, dit is ronduit schandalig slecht! De schmink kleeft den portier uit ‘Der Letzte Mann’, den vader op het schellinkje uit ‘The Way of all Flesh’ op het vervelende gezicht, dat als de vuile wasch van Amerika onophoudelijk wordt uitgehangen, om op de traanklieren van Jan Publiek te werken. Gechargeerd tot het uiterste, geëxposeerd tot misselijk wordens toe, sukkelt hier de heros van zoovele duitsche films zijn ondergang als kunstenaar tegemoet.

Aan dezen Jannings heeft von Sternberg, vrijwillig of gedwongen, zijn filmrhytme geheel opgeofferd. ‘Grundlage der Kinokunst ist die Montage’: zou deze man, die toch ongetwijfeld met het vak van het monteeren uitstekend bekend is, dit principe van zijn russischen collega wel eens gehoord hebben? Zie het smerige décor van het paleis bij de troepeninspectie door den Tsaar, zie het speelgoedlocomotiefje, dat kneuterig van een dijkje rijdt, zie de operetterevolutie, die het totaal gemis aan revolutiebesef tracht te vergoeden door veel lawaai en gesmijt en geren in een donker ateliersteegje! Ziehier de opvatting, die Amerika van een omwenteling heeft; een opvatting, die thuis hoort in kringen, waar men gelooft aan de hollandsche Urkerbroeken! En daarvoor verknoeit men een scenario, dat uitstekende elementen bevat,...mits men het als film zou zien en als film zou scheppen!

Voor de toekomst belooft men ons nu de coöperatie van Jannings en Lubitsch in ‘De Patriot’. Speelt ook al in dat gevaarlijke Rusland. De verwachtingen zijn niet hoog meer gespannen; maar één troost is er: slechter dan dit kan het haast niet....

MENNO TER BRAAK