[p. 807]

Vacantie

 
's Morgens staat zij op, weet niet wat te beginnen,
 
Staart door het raam. Het regent op straat.
 
Vindt dat zij zich verveelt en na eenig beraad
 
Gaat zij naar een van de vriendinnen.
 
 
 
Weldra is de regen alleen aan de praat.
 
Zij weten niet wat te doen, wat te verzinnen.
 
Af en toe kijkt er iemand naar binnen
 
Die langs het open venster gaat.
 
 
 
Soms doet dit hen wonderlijk verschrikken,
 
Dan komen zij schokkend overeind.
 
En plotseling scherp-omlijnd
 
 
 
Zichzelf herkennend in de zoekende blikken
 
Van een jongen, waartegen zij lachten,
 
Weten zij dat zij op hem wachten.

R. van Aart