[p. 373]

De Historische Hagenaar

Het geheime dagboek van Johan Goerée d'Overflacquée uit de jaren 1918 en 1919 is thans eerst in een statig boekdeel herdrukt 17 en gevoegd bij de documenten waar de komende geschiedschrijvers het beeld van Nederland in het laatste oorlogs- en het eerste vredesjaar uit zullen opbouwen. Want ik twijfel er niet aan of in deze aanteekeningen, welke indertijd week in, week uit de eenige oase waren in de zandwoestijn van middelmatigheid, Haagsche Post geheeten, zullen onze kindskinderen juist die kleine, alledaagsche details vinden, noodig om aan het historierelaas levendigheid, geloofwaardigheid en aantrekkingskracht voor de gemiddelde lezer te geven. En ik hoor de Nederlandsche Gosselin-Lenôtre van de toekomst al gnuiven van plezier om een van Johan Goerée's kinderachtige grapjes, waar hij dan achteraf natuurlijk een onbeperkt aantal subtiele toespelingen in ontdekt, genoeg om tien bladzijden over vol te fantaiseeren.

Stel u voor. Wat een geluk, wij hebben onze Pepys! De man die met een lachwekkende nauwkeurigheid alles noteert wat niet de moeite van het noteeren waard is en tòch, later, door de medeplichtigheid der historici, een kapitaal belang krijgt. Want in allen, die zich voor het verleden interesseeren, schuilt een groote of kleine Pepys, die met ongekende brutaliteit aan den dag treedt, zoodra er aardige, gezellige, huiselijke details te verwerken zijn.

Precies zooals de concierge het de heele buurt rondbazuint als de kale meneer van vier hoog nu eindelijk een nieuwe pet gekocht heeft, is iedere Masson een week lang gelukkig wanneer hij met een tekst in de hand bewijzen kan dat, midden in de slag bij Waterloo, een knoop van Napoleons broek gesprongen is.

De retrospectieve roddelaars zullen dus, als de tijden rijp zijn, aan Johan Goerée's geschriften een goede hebben.

Wie is Johan Goerée? Ik bedoel niet wie is de dagblad-

[p. 374]

schrijver die zich achter dit pseudoniem verborgen opgesteld heeft; ik bedoel: hoe is de figuur, door hem opgeroepen, geschapen. En als tweede vraag doemt op: hoe komt het dat die figuur zoo boeit en tot een zoo warme genegenheid inspireert?

Johan Goerée is een welgekleede Hagenaar van goeden huize, die nog nimmer op eenig verschijnsel in de natuur of de maatschappij direct gereageerd heeft en die, met een consequentie welke het onaantastbaar kenmerk der karaktervastheid is, bij alles en onder alle omstandigheden vraagt hoe het hóórt! De man dus, die als een ledepop, heerlijk onbewust van de problemen die de persoonlijkheid stelt, automatisch - volgens een nauwkeurig becijferd systeem - en langs vooraf getrokken banen, rondwandelt in een kleine wereld van ficties. Schooltijd, Leidsche jaren, huwelijk en vaderschap, de ambtelijke staat, de Witte, het pensioen: alles is geregeld. Johan Goerée heeft de levensreis met Lissone gemaakt, naar een bindend plan, volgens prijsopgave, fooien inbegrepen.

Nooit is de begeerte om zelf iets te doen, om zèlf iets te bedenken in hem opgekomen. En als zoo'n excentriciteit ooit zijn bestaan beroerd had, dan zou hij zich daar met al de zedelijke kracht die in hem leefde - en die is niet voor de poes - tegen gekant hebben. Want Johan Goerée houdt niet van aardigheden die buiten het programma vallen. Men heeft beginselen of men heeft ze niet. Dat wil zeggen een geacht Hagenaar hééft ze en wie ze niet heeft hoort bij het schorriemorrie.

Al deze beginselen zijn te samen gebracht in een ietwat labiel systeem, dat dienst moet doen als levensbeschouwing. Men vindt er de leugens van alle landen en alle tijden, in een speciale en bijzonder aantrekkelijke Haagsch-Hollandsche nuance, in terug: eerbied, eerbied vóór en eerbied na. Eerbied voor alles wat een voorzichtig mensch maar met een hoofdletter kan schrijven: het Gezin, het Vaderland (zoowel het dierbaar plekje grond, als het dagblad), het Leger, de Gehoorzaamheid, de Plicht, de Pier, de Witte, de Kerk, de Politie, het Fatsoen, het Hu-

[p. 375]

welijk, de Philanthropie, het Kabinet (waaronder zoowel de met zemelen gevulde poppen op het kussen, als de geperforeerde zitplaats begrepen moet worden), de Verdraagzaamheid en de Vrijzinnig-Christelijke Volksbond. Johan de Goerée leeft in een onafgebroken betuiging van eerbied, omdat er géén dekking zooveel zekerheid biedt. Achter de façade der beminnelijke weldenkendheid kan men zich alles veroorloven. Bij de Historische Hagenaar, zooals die zich in Johan Goerée d'Overflacquée in glans en glorie openbaart, bestaat er echter niets achter dan een door God noch gebod beperkte hebzucht, een verbitterde ijdelheid en verder lucht, lucht, lucht, een eindeloosheid van lucht.

De mensch, die in zichzelf geen enkele reden tot leven en geen enkele rechtvaardiging van zijn bestaan vindt, is verplicht om zich vast te klampen aan het drogbeeld dat hij van zichzelf bij zijn even leege omstanders heeft weten te wekken. Hij houdt zich staande door een samenweefsel van verdichtsels. En hij is tevreden over zichzelf, hij acht zichzelf zeer hoog, omdat het hem gelukt is zijn buurman te laten gelooven, dat hij een rechtschapen, eerlijk, verstandig Vaderlander is. Het denkbeeld dat er menschen zijn die probeeren om eenig inzicht in zichzelf te krijgen; die zichzelf beoordeelen, veroordeelen; die lijden om hun tekort, die tot hun dood toe werken aan hun opbouw is, godlof, nog nimmer bij hem opgekomen. Hij zou ze voor gek verklaard of zelfmoord gepleegd hebben.

Johan Goerée's behoefte aan de consideratie van zijn bittervrienden, waar hij zijn zelfrespect op baseert, komt ook weer voort uit dat Eene, het Eene Noodige, dat zijn gansche doen naar binnen en naar buiten beheerscht, de vraag die het alpha en het omega van ieder waarachtig Nederlandsch bestaan is: ‘Wat kost het?’

De man die zijn pappenheimers, d.w.z. zijn Amstelveeners en zijn Middelburgers, zijn Zwollenaren en zijn Reuzerotterdammers het allerbeste kent, Speenhoff heeft het al gezegd: als een Franschman verliefd is zingt hij; als een Duitscher verliefd is trekt hij een uniform aan; als

[p. 376]

een Belg verliefd is drinkt hij een glas geuze meer dan gewoonlijk; als een Nederlander verliefd is vraagt hij: ‘Wat kost het?’

In die drie woorden wordt een gansch nationaal bestaan: verleden, heden en toekomst, samengevat. Het is een zinspreuk die een volk in zijn geheel en elk individu afzonderlijk tot in zijn teederste verborgenheden kenmerkt.

Achter de betamelijkheid, de schamele zielsrust, het gevoel voor evenmaat, achter het bibberige liberalisme van Goerée voelen wij maar één werkelijk diep menschelijk instinct: de hebzucht.

Waarom Goerée met of zonder Overflacquée mij zoo lief is? Omdat hij zoo volmaakt als dit nog nooit te voren geschiedde, de sjacherzucht, de schijnheiligheid, de geniepige lust tot lasteren, de liefde voor holle frazen, de vieze pietlutterigheid, de familiewaan en de onbekwaamheid om te denken, te voelen en te schrijven, in het definitieve beeld van de Historische Hagenaar, vertegenwoordigt. En zijn niet tachtig ten honderd van de zeven millioen Nederlanders, Hagenaars naar verstand en gemoed?

Wie motieven zoekt voor de afkeer van de vrije geest voor Holland, het land der onbeperkte onmogelijkheden, en alles wat Hollandsch is, vindt in de gedenkschriften van Johan Goerée d'Overflacquée een arsenaal vol.

De Nederlanders; gróót in alles waar een volk klein in kan zijn, hebben eindelijk hun symbolische gestalte, hun Uylenspiegel gevonden en het blijkt een kwast te zijn, die leeft voor zijn stiekeme gokjes. zijn vage bitterpraatjes en het respect van zijn kapper. Men heeft altijd de Nationale Held die men verdient.

Dat men op het Plein, en nergens anders, met het gelaat naar de Witte, dat Hart des Vaderlands, gericht, een grootsch en waarachtig standbeeld van Jhr. Johan Goerée d'Overflacquée opstelle! Bijdragen te zenden aan den heer S.P. van Oss, Noordeinde 23, 's-Gravenhage. Gironummer 99990.

 

J. Greshoff

17H.P. Leopold's U.M., 's-Gravenhage 1932.