[p. 185]

Lod. van Mierop
Van misdadiger tot zielszieke
(Slot)

Dr. Van Bouwdijk Bastiaanse, over het ingediende wetsontwerp schrijvende vond het een grote verbetering op dit gebied, omdat het onderscheid maakt tussen een persoon, die een misdrijf begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelike storing zijner geestvermogens niet kan worden toegerekend en een, bij wien tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelike storing der geestvermogens bestond. Zonder dat wordt aangenomen, dat hem het feit daarom in het geheel niet kan worden toegerekend. De rechter kan dan de graad van toerekenbaarheid bepalen en kan kiezen uit een grote verscheidenheid van straffen en maatregelen, onder welke ook behoort het ter beschikking stellen van de regering om van harentwege te worden verpleegd.

Ongetwijfeld doet het bestaande strafstelsel met deze nieuwe regeling een stap voorwaarts. Er zal meer rekening gehouden worden met de zielsgesteldheid van onmaatschappelik handelende personen, men zal minder domweg iedere ‘misdadiger’ maar in de gevangenis stoppen, maar er rekening mee gaan houden dat de gepleegde handeling zeer vaak het gevolg zal wezen van een ziekelike stoornis der geestvermogens, dat de genezing daarvan dus in de eerste plaats doel moet wezen enz.

Dit erkennende, moeten wij toch vooral de waarde van die stap niet overschatten. Want door de nieuwere opvattingen omtrent het misdaad- en straf-begrip moge het zover gekomen zijn, dat deze stap tans gezet wordt, allerminst wil dit zeggen, dat het een stap is, welke gezet wordt op grond van en in de richting van deze nieuwere opvattingen. Allerminst hebben wij hier te doen met een uitvloeisel van die nieuwere opvattingen, waarbij een genezings-begrip de plaats heeft ingenomen van een vergeldings-begrip, waarbij de straf opgeheven wordt om te worden vervangen door opvoedings- en gezondmakings-maatregelen.

Dit laatste is ten duidelikste gebleken uit de in de Twede Kamer gehouden debatten. De Minister heeft het onomwonden uitgesproken, dat de dwangverpleging niet als straf aangemerkt mag worden en niet de straf vervangen komt, maar dat de straf daarnaast z'n volle recht blijft behouden, omdat anders aan de idee der vergelding te kort zou worden gedaan. In diezelfde geest sprak de heer Beumer: ‘Den rechtsgrond der straf vind ik in de gedachte der vergelding, als gevorderd door de Goddelijke gerechtigheid. Straf is een kwaad des lijdens, is een leed, als vergelding door de Overheid opgelegd. Een misdadiger wordt gestraft, omdat hij zedelijk verantwoordelijk is voor zijn daad. Straf is een lijden om schuld.’

Het beginsel is niet veranderd. Integendeel het beginsel der vergelding, werd als het klassieke standpunt, dat zich duurzaam voortzet ten spijt van moderne opvattingen, aan welke slechts een kort tijdelik bestaan kan worden toegekend, door de Minister van Justitie voorop geplaatst. En de heer Beumer doet ons duidelik worden hoe de mannen van het oude strafbegrip deze wetswijzigingen kunnen steunen: ‘Wij hebben hier namelijk te doen met toerekenbare personen, zij het al verminderd-toerekenbare. Er moet derhalve worden gestraft.’

Onder de geestelike stuwing van de nieuwere opvattingen zwicht men voor het motief, dat zieken verpleging behoeven, maar men houdt die verpleging dan ook streng gescheiden van de straf, die in haar oude beginsel van vergelding gehandhaafd blijft en voor welk strafrecht men op zijn beurt de psychologise en psychiatrise nieuwlichters weet te doen zwichten.

Ter toelichting, wat de heer Beumer over de nieuwe richting der strafrechtbeginselen op-

[p. 186]

merkte: ‘Hier komt aan het licht, dat er velen zijn, die het strafrecht wenschen te vervangen door een stel van maatregelen ter beveiliging van de maatschappij en ter cureering van zieken. Ik denk hierbij....bijv. aan prof. Van Hamel Sr., die op een van de congressen van de Intern. Krimin. Ver. het volgende heeft verklaard: ‘Ik heb gisteren reeds gezegd: de medici moeten meer op den voorgrond komen. Ik heb ook aangetoond, dat de “ontoerekeningsvatbaarheid”, een juridisch begrip ons zeer hindert, dat de “straf”, een tweede juridisch begrip ons ook hindert, en zal nu aantoonen, dat ons nog een derde begrip hindert, n.l. dat van het “misdrijf”. Wanneer wij van die drie bevrijd zijn, dan is alles beter.’

De heer Beumer vervolgt dan: ‘Men zij er hierbij aan gedachtig, dat dit een hoogleeraar in het strafrecht is, een hoogleeraar in het recht, dat de straf behandelt, en lette er op, dat zoowel het begrip recht als het begrip straf in dit korte citaat geheel worden verworpen. Ik wensch mij te bepalen tot het aanhalen van autoriteiten van den eersten rang.’ Dan haalt hij aan uit een artiekel ‘Die strafrechtliche Zurechnungsfähigkeit’ van Von Liszt, dat men voor de behandeling van de ‘psychopathen’ allerlei inrichtingen nodig zal hebben: ‘Slechts van strafinrichtingen mogen wij niet spreken. Want wat wij willen is de genezing van zieken.’ Waarop de heer Beumer laat volgen: ‘Tot het einddoel, dat ons is geschilderd, kom ik in verzet. Regelen van strafrecht en ziekenverpleging behooren tot verschillende terreinen.’

Dat nu in de praktijk nog maar heel weinig terecht kan komen van die ‘ziekenverpleging’, zolang deze door de strafrechter, in ieder geval vanuit de sfeer van het strafrecht, als een der maatregelen al of niet kan worden opgelegd, wordt begrijpelik voor allen, die ziekenverpleging en een opvoedende behandeling in de plaats wensen van strafoplegging, zoals Dr. H. van der Hoeven Jr. al voor jaren schreef in zijn ‘Contra Celstraf’94, dat de bestrijding van de sociale kwaal die misdaad heet, niets anders is dan een onderdeel van de sociale hygiëne en: ‘verhooging van het maatschappelijk weerstandsvermogen der individuën en der massa's, dit en niet anders kan het doel zijn van wat tot dusver heet: “straf”.’

Zo schrijf ik het ook aan dit primaire straf-standpunt toe, dat in de bedoelde wet alle macht in de handen van de rechter gesteld wordt, ook aan hem de beslissing wordt gelaten ter bepaling van de graad van toerekenbaarheid en ter al of niet inroeping van een medies deskundige, van een psychiater, en dat in één woord te dien opzichte iedere nadere vaststelling, voorwaarde of beperking, ten enenmale in deze wet achterwege is gebleven. Ook uit het oogpunt van wets-formulering moet het onvermeld laten van zulke kardinale punten reeds een ontoelaatbare leemte genoemd worden. Naar voren werd dit o.a. gebracht door het later verworpen amendement van Kleerekoper c.s.: ‘Indien gevangenisstraf van zes maanden of langer wordt opgelegd, moet, behalve in geval van verstek, op straffe van nietigheid uit het vonnis blijken, dat over de persoonlijkheid van den beklaagde het oordeel is gevraagd van één of meer deskundigen (artsen).’ Terwijl aan Kleerekoper's rede nog het volgende is ontleend: ‘Wat het uitgangspunt behoorde te zijn van ieder strafproces, de psychische persoonlijkheid van den dader, dat komt hier aan de orde,....Maar de vraag, hoe men kan weten of er een psychopaath voor den rechter staat, wordt niet aangeroerd, veel minder opgelost....Hier krijgt men nu “leeken-rechtspraak”, maar in dezen zin, dat de leek op psychologisch en psychiatrisch gebied moet uitmaken, of daar een man staat, voor wien nader een deskundige moet worden ontboden om eenigen kijk op 's mans persoonlijkheid te kunnen krijgen....Hoe kan een leek vermoeden, of aan ziekelijke stoornis des geestes moet worden gedacht; hoe kan het wetsontwerp deze allesbeheerschende vraag in de ruimte laten?....Als uit de delinquenten de psychopathen moeten worden gesorteerd, dan moet men een deskundige hebben om die selecties te maken....Uit de feiten, die ons ter kennis zijn gebracht blijkt, dat de leek ook de ernstigste psychose absoluut niet be-

[p. 187]

speuren kan; dat strafrechters tot vier-, vijf-malen toe de zwaarste straffen oplegden aan personen, die reeds toen zij de eerste handeling pleegden aan een ernstige ziels- of geestesstoornis leden....De gevangenisdokter te Groningen, Dr. Van Mesdagh, heeft in het Tijdschrift voor Strafrecht 19e deel, een publicatie gegeven, waaruit blijkt, dat hij, terwijl hij de gevangenis rondging, om de gevangenen te behandelen, aangezien ze het een of ander mankeerden, niet dus om ze psychiatrisch te onderzoeken, aldus toevallig in één jaar 24 ernstige gevallen aantrof van geestesstoornis. Dat waren menschen, van wie hij kon constateeren, dat die geestesstoornis niet tijdens het verblijf in de gevangenis was ontstaan, maar die reeds in dien toestand verkeerden (ook die voor de vijfde of zesde maal in de cel terugkeerden!) toen zij voor de eerste maal daarin binnentraden.’

Bij wijze van spreken kan met deze wet alles of niets worden uitgericht, hetgeen afhankelik is van het standpunt van de rechter. Men krijgt zo de indruk alsof iedere vaste aanduiding, zekere nodige voorwaarden, iedere begrenzing en beperking met opzet ongenoemd zijn gebleven. Ook waar het weer andere punten betreft dan het daareven toegelichte, treffen wij een opmerking van de heer Beumer aan als deze: ‘Ik acht het stellen van vrij scherpe voorwaarden onafwijsbaar. Het ware b.v. te overwegen, of men niet moet hebben een engere begrenzing van het begrip openbare orde. Bij de behandeling van de ter beschikkingstelling komt ook deze vraag naar voren, wie deze maatregelen zal opleggen.’

Uit dit alles blijkt reeds voldoende welke grove tekortkomingen er uit juriedies oogpunt aan deze wet kleven. Een gewilde willekeur tipeert haar als de onrijp-afgeschudde vrucht van de machts-boom ener straffende overheid. Zo zijn er meer leemten, die een aanname - nog al zonder hoofdelike stemming - zeer bedenkelik maken. Als geheel in dit kader van machtsoverwicht en willekeur liggend noem ik bijv. het onvermeld laten van enig recht van de verdachte, de onmaatschappelik gehandeld hebbende, de in meer of mindere mate zielszieke partij: recht van verweer, recht van toezicht op de behandeling in zijn dwangverpleging, recht van beroep op de uitspraak van een door de rechter aangezochte psychiater, enz.

 

Hiermee zijn wij aan ons laatste punt gekomen, dat n.l. deze wet bij ons de gedachte doet rijzen, dat hier een nieuw gevaar gaat bestaan voor revolutionairen. Aangezien onder haar bedéling ook vallen personen, die men ‘niet geheel toerekenbaar’ acht of waant, behorend tot de rubriek van ‘politieke misdadigers’.

Nu reeds weten wij uit de praktijk, hoe het soms voorkomt, dat lastige, of ongewenste personen, als 't ware bij overrompeling in een krankzinnigengesticht of zenuwinrichting worden overgebracht, waar zij gemakkeliker in dan weer uit komen.

Het zal ieder uwer wel, duidelik zijn, hoe uiterst moeilik het is op dit terrein juiste, zakelike gegevens te verkrijgen, die ook te handhaven blijven na het tegenwoord van de andere partij, van gestichtsdirekteur, dokters en met-justitiële-macht-bekleden.

Het zij mij veroorloofd u enige van zulke deugdelike gegevens te verstrekken. Om te beginnen uit het buitenland, ontleend aan een rede van Mr. Courthope 9 November 1924 te Bilthoven uitgesproken. Deze toch was toen gedurende de laatste 16 jaar verbonden geweest aan het hervormingswerk van het krankzinnigenwezen. Eerst in Australië, waar hij als advokaat werkzaam was, de laatste 1½ jaar in Engeland in samenwerking met de ‘National Society for Lunacy Reform’.95

Vooraf zei hij o.a.:

‘Natuurlijk zeg ik niets over uw Hollandsche gestichten. Ik ken ze niet en van wat ik gisteren en vandaag gehoord heb van Dr. Van der Spek lijkt 't mij, dat hier veel meer humaniteit bestaat onder de doctoren dan in Engeland en Australië. Maar ik spreek over die landen waar ik de toestanden wèl ken. En meer dan dat, ik spreek over het systeem als zoodanig, daar dat van de genoemde landen misstanden blijkt mogelijk te maken! Het

[p. 188]

lijkt mij echter, dat de Nederlandsche wettelijke regeling niet in wezen verschilt van de Engelsche. Ik heb echter hiervan geen grondige studie kunnen maken.’

Deze laatste woorden zijn wel veelzeggend. In hoeverre dan ook de Nederlandse wettelike regeling in wezen niet verschilt van de Engelse, kan straks nader blijken uit de gegevens betreffende Nederland.

Aan zijn voordracht96 is het volgende ontleend:

‘In Australië maakte ik ernstige en gespecificeerde beschuldigingen openbaar: In samenkomsten en pers-artikelen beschuldigde ik een bepaald gesticht er van, een aanmerkelijk aantal gezonde menschen vast te houden. Ik daagde de betrokken personen uit, mij in gerechte te vervolgen wegens laster. Maar zij durfden 't niet. Zij wisten dat zij schuldig stonden. En toen werden er plotseling in enkele maanden tusschen de 60 en 70 patiënten uit dat gesticht ontslagen, waar onder er waren, die tot 17 jaren toe als “ongeneeslijk” waren vastgehouden!

In Engeland zegt men mij ook steeds: “'t Is onmogelijk, dat bij ons gezonden in de gestichten opgesloten worden.” En toch vinden we in het officieele rapport van deBoard of Control” (Raad van Contrôle) voor 1922, dat in dat ééne jaar 22 patiënten ontslagen waren die geacht waren bij opname niet krankzinnig geweest te zijn. Als dat reeds is wat van officieele zijde blijkt, hoe veel meer gevallen kunnen of zullen er dan nog verder zijn! Het is toch ook onvermijdelijk, dat de mogelijkheid bestaat voor misbruiken, zoo lang absolute, despotische macht aan den dokter gegeven wordt en er geen open verhoor van den patiënt plaats heeft. Er zijn toch onder alle categorieën menschen zwarte schapen. Evengoed als er oneerlijke advocaten zijn (dus in mijn eigen beroep) moeten we toch de mogelijkheid zien, dat er ook onder de doctoren “zwarte schapen” zijn.

Op de vraag aangaande politiek-lastige personen wil ik een voorbeeld uit Australië noemen: Een accountant kreeg opdracht de administratie van een ziekenhuis na te zien. Hij vond ongeregeldheden en drong op onderzoek aan. Toen hij volhield kreeg hij eindelijk een schrijven van den minister van gezondheid die hem meedeelde, dat het ziekenhuis slechts gedeeltelijk onder openbaar toezicht stond. “Maar”, ging de brief verder, “wij hebben andere instellingen waar personen die lastig zijn voor de autoriteiten als krankzinnigen kunnen worden opgeborgen.” Natuurlijk, deze minister was wat al te dom. Wij namen den door hem geteekenden brief en publiceerden dien overal met 't gevolg, dat hij met de volgende verkiezingen zijn plaats in het Parlement verloor. Hier werd 't nu domweg als bedreiging door een minister zwart op wit verklaard, maar hoe vaak zal het in stilte gebeuren, dat politiek-lastigen op deze wijze worden “weggewerkt”? - De rechtspositie van den krankzinnige is inderdaad een van volkomen recht-loosheid.’

Het volgende betreffende Nederland.

Onder het opschrift ‘eene wet, die dringend herziening behoeft’, wordt in No. 10505 van het ‘Weekblad v.h. Recht’ (14 Januari 1920) gewezen op ‘een van de grootste leemten in onze wetgeving’.

Blijkens de bepalingen van de Krankzinnigenwet is ‘de lijder volkomen rechteloos. Het eenige recht, dat hem gegeven is’, is dat om zelf om zijne opneming te verzoeken (art. 15 W.v. 27 Apr. 1884 No. 90). ‘Gaat de opneming echter buiten hem om, en geschiedt ze tegen zijn wil, dan is hij volkomen rechteloos. Hij heeft noch het recht om te worden gehoord, noch recht van verzet of hooger beroep. Evenmin heeft hij het recht zich door een rechtsgeleerden raadsman te doen bijstaan, of een of meer deskundigen te doen hooren, die verklaringen te zijnen gunste kunnen afleggen. Zooals de toestand thans is kan iemand zonder dat hij er iets tegen doen kan, levenslang in een krankzinnigengesticht worden opgesloten.

Ontslag kan worden verleend door het bestuur van het gesticht, indien geneesheeren van

[p. 189]

dat gesticht van meening zijn, dat hij niet krankzinnig is, of genoegzaam is hersteld; - op verlangen van het openbaar ministerie; - op verzoek van bloedverwanten enz.; - of wanneer de betaling der verpleeggelden stokt (Art. 28). ‘Maar ook ten aanzien van het ontslag is de lijder volkomen rechteloos. Werken de geneeskundigen, het openbaar ministerie of de familieleden niet mede, dan is hij weer niet in de gelegenheid gesteld, zelf zijn ontslag te bewerkstelligen en te dien einde tusschenkomst van rechtsgeleerde raadslieden of van deskundigen in te roepen.’

‘Dat van eene dergelijke wet groot misbruik kan worden gemaakt,’ - vervolgt de schrijver, - ‘om iemand geheel onverdiend en tegen zijn wil levenslang van zijne vrijheid te berooven behoeft geen betoog. Maar ook al zijn allen, die bij de uitvoering der wet medewerken te goeder trouw, ook dan zijn gerechtelijke of geneeskundige dwalingen niet uitgesloten en blijkt de wet de belangen van den lijder geheel te verwaarloozen.’

En nu wat betreft de praktijk van krankzinnigenverklaring-ter-opsluiting. Het desbetreffende artiekel van de krankzinnigenwet stelt uitdrukkelik als voorwaarde voor een plaatsing: ‘dat zij bepaaldelijk vereischt worde in het belang der openbare orde of dat van den lijder’. Toch kan men lezen in ‘Weekblad v.h. Recht’ No. 10484, 10494, 10500, dat een dokter zich bereid verklaart tot zodanige opsluiting mee te werken om bij een erfenis een minder omslachtige boedelbereddering te verkrijgen en daardoor een meer voordelige afwikkeling van de boedel in de hand te kunnen werken.97

En nu terugkerend tot de z.g. psychopathen-wet, die aan iedere willekeur de vrije loop laat, - bij deze wet is elk optreden van daar even vermelden aard tegenover ‘voor de Staats-ordelastige of ongewenste personen bij voorbaat wettelik gesanksioneerd. Niet één behoeft, als het van hogerhand, van offisiële zijde wenselik wordt gevonden, buiten de rubriek der minder-toerekenbaren te vallen. De heer Beumer heeft dit punt niet onbesproken gelaten. Hij toch zei: ‘Uit de omvangrijke literatuur over dit onderwerp blijkt, dat sommigen vrijwel alle groote mannen beschouwen als psychopathen en ook dat onder de revolutionairen veel psychopathen aanwezig worden geacht. Ik denk b.v. aan een uitspraak van Prof. Winkler, luidende: ‘Ik waarschuw ook thans, dat er weinige personen zijn, die geheel en al van “gebrekkige psychische ontwikkeling of psychische storing” zijn vrij te noemen. Ik zie in gedachten reeds heel wat kleine delicten van beginnende querulanten en politieke agitatoren etc. in den kring der psychopathen getrokken.’ - ‘Maar wat zou er een schade worden aangericht, indien wij alle groote mannen en revolutio-

[p. 190]

nairen in inrichtingen voor dwangverpleging zouden willen plaatsen. Hoe zou het dan gaan met den vooruitgang van wetenschap en samenleving! Men zij dus voorzichtig.’

En de heer Dresselhuys zei in diezelfde zitting: ‘Als ik, naast hetgeen de heer Beumer daaromtrent heeft gezegd, ook eens denk aan de brochure van den heer Van Bouwdijk Bastiaanse, dan wil ik daaruit de volgende uitdrukkingen aanhalen: ‘Bovendien, wanneer iederèen eens eerlijk zoude opbiechten, dan zou men verbaasd zijn over de ziekelijke storingen der geestvermogens, als dwangvoorstellingen, angsttoestanden e.d., die ook bij uitgelezen persoonlijkheden, zelfs bij de leden der Regeering, van de Staten-Generaal en van de rechterlijke macht bestaan.’ Hij haalt dit citaat aan om te bewijzen, dat er op dit gebied veel overdrijving voorkomt, hetgeen ten slotte de belangen van psychopathen maar zou schaden. En tòch is deze uitspraak van groot belang voor ons, omdat zij komt van medise zijde; in de praktijk namelik kan dus heel gemakkelik - zelfs met ‘wetenschappelike’ begrijpelikheid - een revolutionair, een politieke misdadiger, een voor de Staatsorde lastig en ongewenst persoon tot psychopaath verklaard worden ( - wie niet?! - ) en op grond daarvan in een krankzinnigengesticht opgesloten worden....bij herhaling...onbegrensd.

Zo zien wij al weer, hoe zelfs de schone bedoeling om ‘misdadigers’ als zielszieken een passende verpleging te verschaffen in ziekeninrichtingen en wat dies meer zij, eerst tot haar volle recht kan komen, wanneer de regelende macht daarvan niet langer van de strafrechter uitgaat; en hoe overigens goed bedoelde maatregelen nieuwe onderdrukkings-instrumenten worden, wanneer ze moeten worden toegepast door de geweldsmacht-dienaren van een kapitalistise Staat.

Objektief ook dit punt beschouwend, dus niet eenzijdig, staat tegenover genoemd gevaar van deze nieuwe wet, in zake opsluiting van politieke misdadigers op grond van ‘mindere toerekenbaarheid’, toch ook een andere faktor die als een verlichting, een vermindering van bedoeld gevaar mag aangemerkt worden.

Hoe er tegenover politieke misdadigers zal opgetreden worden, hangt in eerste instantie af van regering en instituten van Staatsmacht.

In hoe engere kring zij, bij zulke gevallen, de uitoefening van hun macht kunnen houden, des te meer kans-op-gevaar in deze richting, zal er bestaan.

Maar omgekeerd, hoe ruimer die kring gaat worden, hoe meer mensen erbij betrokken worden, vooral ook van andere levensbeschouwing en ander studiegebied, zoals hier het geval wordt door de medewerking van psychiaters, die het oude standpunt van straf en opsluiting op grond van het vergeldingsbegrip geheel hebben afgezworen, des te minder kans-op-gevaar zal er bestaan.

Van veel belang is het hierbij ook te weten, dat de nieuwe koers der psychiaters, o.a. ook blijkend bij de behandeling van hen die in krankzinnigengestichten verblijf houden, gaat (hoe aanvankelik dan nog in de praktijk) in de lijn van: meerdere vrijheid.

Ook dàt hebben wij te zien als de vrucht van het proses van vermenseliking. En dit beginsel zal mede bevrijdend inwerken op het duistere systeem van geweldsovermacht van Staatswege gepleegd tegenover z.g. ‘politieke misdadigers’.

 

Wanneer ik kennis neem van een uitspraak98 van de gevangenisarts B.R.H. Portheine aangaande de afdeling militaire dienstweigeraars in de Bizondere Strafgevangenis te Scheveningen, luidende: ‘een lastige, soms rumoerige afdeeling, met een aantal lijders aan neurasthenie, hysterie, psychopathie onder haar bewoners, die zich prachtig kunnen ontladen in scherpe protesten, werk- en eetweigeringetjes, klachten over 't personeel enz.’ - dan doordenk ik de diepere betekenis niet alleen van dit prinsipiëel verzet tegen de eis van een bestaande wet, maar van het algemene in-strijd-komen tegen de wettelik vastgelegde eisen van een op een bepaald tijdstip bestaand maatschappelik verband. Deze diepere betekenis van de hier bedoelde verhouding van maatschappij en enkeling vinden wij wel

[p. 191]

zeer treffend getekend door Dr. H. van der Hoeven Jr. in de volgende uitspraak99:

‘De gemeenschap kan zelfs niet den geringsten voortgang verwezenlijken - dan ten koste van de vernietiging van iets van zich zelve. Men zou dit pregnant aldus kunnen formuleeren: elk streven naar vooruitgang en ontwikkeling der gemeenschap is een vergrijp, een intentie100 van geweld tegen haar zelf; de gemeenschap kan dus niet anders dan behoudend zijn en de vooruitgang moet haar worden afgedwongen door onverschrokken enkelingen, die zich losmaken uit het sociaal verband.

Om werkelijk iets te doen, moet men een graad van de a-sociabiliteit bezitten, die slechts enkelen onder ons is toebedeeld.

En wie zijn het nu, die in staat zijn zich voldoende los te maken uit hun milieu, voldoende hardnekkigheid bezitten om één doel na te jagen, al weten ze dat ze den dageraad der verwezenlijking niet beleven zullen, voldoende idealisme en bezieling hebben - de psychopathen!

Elke nieuwe beweging werkt als een magneet niet op de “brave burgers”, maar op de psychopathen, op de gedesequilibreerden. Ze zijn de aanvoerders, de wegbereiders.

En de tragiek van hen, die in den opmarsch onzer gemeenschap in de voorste gelederen staan, is - dat wij hen verloochenen en verraden.

Maar de psychopaath draagt, in de defectuositeit zelve van zijn aard, waardoor hij de samenleving tot last is, tegelijk de kracht in zich, waardoor hij de gemeenschap zal dwingen tot een zoodanige evolutie, dat een grootere mate van menschelijk geluk kan vrijkomen, waaraan ook hij zijn deel hebben zal.’

Nu hebben wij dus in de ‘misdadige psychopaath’ leren zien de mens als wijzelf, die door de maatschappij gemaakt is weerstand-zwak tegenover haar eigen gevaren en onsosiale invloeden, doch die daarnaast vaak verschijnt in z'n revolutionaire kracht als degeen die nieuw leven brengt van vermenseliking voor de samenleving der toekomst.

Hieruit wordt duidelik onze taak:

1e.als weerstand-sterkeren onze weerstand-zwakke medemensen steun verlenen tot weerstand-versterking;
2e.de maatschappij van tans, die door haar grondslag van onkameraadschappelikheid, aldoor nieuwe geslachten ziek en invaliede maakt, bestrijden tot verdwijnens toe;
3e.wars van reformisties lapwerk, met de kracht ener revolutionaire gezindheid, ware Menselikheid naderbrengen door afzwering van het recht tot straffen.

 

1926.



illustratie
EEN BLOEM A LA MART STAM ANALYSE-FOTO VAN
Ir. PAUL MELLER


[p. 192]



illustratie
GRET PALUCCA

94Uitgave Hollandia-Drukkerij, Baarn.
95Nationale Vereniging voor hervorming van het Krankzinnigenwezen.
96Uitgegeven bij de Broederschaps-boekhandel te Bilthoven, onder de tietel: ‘Eischen voor hervorming van het Krankzinnigenstelsel’.
97Over het hier gewraakte euvel verscheen in het ‘Weekblad van het Recht’ van 6 Okt. 1926 No. 11558 een bijdrage van Mr. A.H. du Mosch, voorzitter van de Arrond. Rechtbank te 's Gravenhage, onder het opschrift: ‘Eene wet, die nog altijd dringend herziening behoeft’. Hieraan is het volgende ontleend.
‘Is het niet vreeselijk, dat iemand, die meent ten onrechte als krankzinnig te zijn opgesloten, geen middel heeft om zelf zijn bezwaren bij den rechter voor te brengen? - Zóó afdoende zijn toch inderdaad de waarborgen niet, welke de wet geeft tegen onnoodige plaatsing in een krankzinnigengesticht’, (met verwijzing naar de reeds door mij genoemde nummers van het W.v.h.R. en 10509, en naar Van Brakel in N. Jur. Bl. I blz. 158 vgg.)
‘Ongerechtvaardigd is ook, dat volgens bedoelde bepaling (betreffende ontslag, art. 28, 3o), evenals volgens art. 27 voor verlof, de toestemming van ouder, voogd of curator vereischt wordt. De vraag, of iemand in een krankzinnigengesticht zal verblijven, moet eenig en alleen daarvan afhangen of dat verblijf geboden wordt door zijn toestand, onverschillig van het inzicht van derden, nog wel niet-deskundigen, als voren bedoelde personen.’
‘Ik acht het dan ook een eisch van billijkheid, ja van wenschelijkheid, dat den verpleegde het recht wordt toegekend van den aanvang af op te komen tegen zijne opname en tegen zijn verlengd verblijf, eene regeling in den trant van gezegd art. 513, voor zooveel noodig, met uitdrukkelijke toekenning aan den rechter van de bevoegdheid om eigen gekozen - en dus andere dan die van het gesticht - deskundigen en getuigen te hooren’.
Het doet goed deze klanken ook eens van offisieel-rechterlike zijde te gaan horen. Ongeveer tegelijkertijd is van een ander offisieel persoon, Dr. J.H. Schuurmans Stekhoven, inspekteur voor het Staatstoezicht op krankzinnigen, een voorstel tot wijziging van de krankzinnigenwet verschenen, waarin hij ook rekening gehouden heeft met het hier besproken euvel, door alvorens plaatsing in een gesticht toe te laten, observatie te bevelen in een daartoe spesiaal bestemde inrichting en door het willen verschaffen van een ruimere voorlichting aan de rechter, alvorens deze zijn beslissing zal hebben te nemen. - Zoals hij reeds zelf erkent, dient men in deze richting verder te gaan. Vooral dient aan zulke observatie-inrichtingen een zelfstandige positie te worden verzekerd.
98Maandblad v. Berechting enz. 3e Jg. Aug. 1924.
99Uit een rede, 25 Nov. 1924 gehouden voor de ‘Amst. Studentenvereeniging voor Sociale Studie’.
100= aanslag.