[p. 11]

4. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, Dinsdagavond. [25 November 1930]

aant.

Beste ter Braak, Ik ga morgen naar Holland, zooals Bouws je misschien reeds heeft verteld. Adres: Den Haag, c/o Tissing, Van Aerssenstraat 113. Schrijf mij daarheen of laat me door B. schrijven waar we elkaar zien: Rotterdam of Haag.

Je brief met bijlagen kwam vanmorgen binnen en enthousiasmeerde mij tot de huidige ure. Het stuk over Prisma is bewonderenswaardig, 3 × bravo! ik ben er verrukt over en gaf het aan Greshoff, die, na op zijn beurt wild geworden te zijn, het aan Stols verder-gaf. We zullen er lang en breed over spreken. Voorloopig alleen dit: 1o. heb je er mij een groot werk mee uit de handen genomen, want ik had eig. een dergelijk stuk erover willen schrijven (maar je hebt het oneindig beter gedaan); 2o. zal Binnendijk je, vrees ik, verdenken van gemeene zaak te maken met mij tegen hem. Ik schreef hem n.l. een ietwat onaardigen brief over het feit dat hij mij in zijn bloemlezing geplakt had: tusschen Van de Voorde nog wel en de pseudojuffrouw Proost, zonder mij ook maar eenigszins te waarschuwen (althans zoo dacht ik). Hij schreef mij terug dat hij mij wèl erover geschreven had en drukte zijn misnoegen uit over mijn onaangenamen toon. Ik heb hem toen wederom geschreven, o.a. dit, dat wanneer mijn materieele hardheid in het Gebed, dat ook jij aanhaalt, niet tot poëzie was opgespàt, ik hem verzekeren kon dat zij ook nooit tot het door hem gewenschte artikel zou ‘ontbloeien’ (of ‘uitbloeien’); reden waarom ik het ook voor hem niet bizonder erg vond wanneer ik in een volgende druk niet voorkwam. (Ik had n.l. ook in mijn eerste schrijven gevraagd mij in een event: herdruk te schrappen.) - Ik schrijf je dit omdat de coïncidentie in het oog loopt. Hij zal meenen dat wij elkaar hierover schreven, terwijl ik, wetend dat hij een vriend van je is, je met geen woord over de affaire zou hebben gerept. Maar wij schijnen werkelijk voorbeschikt om elkaar - althans in deze aera van ons leven - op een afstand en zonder woorden te verstaan!

Jouw hoofdbezwaar: dat deze bloemlezing, nu van een jongere

[p. 12]

komend, absoluut geen verbetering (noch een tegenwicht) van Nieuwe Geluiden bleek te zijn, is ook mijn voornaamste grief. Je zult werkelijk vroeger of later jouw bloemlezing moeten maken, onder dat motto, tot meerdere glorie van Jong-Nederland. - Het einde van je stuk was meesterlijk; trouwens de heele belichting, - het sondeeren van alle rotte plekken, - prachtig. ‘Dit is nu het verlossende woord’, zei Greshoff met een lange zucht, ‘dat eindelijk gesproken wordt over die ‘Poëzie’-kwestie’. Ik ken anderen voor wie je stuk een verkwikking zal zijn.

Over Alie Smeding en Ritter graag mondeling. Kan je me ook nog wat laten lezen van je radio-speech? - Ik waardeer Leopold méér dan mijn stuk doet vermoeden, maar Cheops versta ik eenvoudigweg niet, en waarom zou ik mijn domheden niet bekennen, ik die er nu eenmaal géén eer in stel ieder woord dat ik spreek tot het eind van mijn levensdagen te kunnen verantwoorden. Bovendien overdrijf ik liever naar den ‘antipathieken’ kant... - Je besluit het stuk over Havelaar te laten vervallen, is misschien wat erg genomen onder den indruk van niet fel genoeg te zijn geweest; maar je vergeet dat je, met al de ‘vrijzinnigheid’ die je je nu verwijt, de eenige bent geweest wiens getuigenis toch-maar-even uit het speciale nr. werd geweerd. Ik heb mijn gemakkelijke kritiek (voor mijzelf in een ‘cahier’) bedoeld als een soort gesprek met jou, après coup; niets zegt dat ik, wanneer men mij een stuk over H. had gevraagd, niet ‘vrijzinniger’ nog zou zijn opgetreden dan jij. Ik zou je daarom willen vragen je stuk over H. niet te laten vervallen; het heeft zéér veel goeds, en van ieder ander dan jou zou ik het, zooals het was, reeds hebben toegejuicht. Het is ook voor later aardig, te zien hoe je bij die gelegenheid schreef en dacht (of schreef en eigenlijk niet dacht); het beste is dus er desnoods een noot bij te zetten, vind je niet? - In ieder geval heb ik er Stols nog niets van gezegd; als je er absoluut bij blijft het te laten vervallen, kan je hem er zelf nog even een kaartje over schrijven. Ik laat dan ook mijn beschouwing erover vervallen: samen of geen! Maar heusch: waarom? Voor de plaatsruimte hoef je het niet te doen, op die 6 of 7 blzn. kijkt Stols niet.

[p. 13]

Voor welk tijdschrift heb je je stuk over Prisma bedoeld? Vrije Bladen? Of komt het alléén in Man tegen Man? Vóór dat verschijnt, verloopt er nog wel eenigen tijd. - Ik spits me op het gisten van velerlei donker bloed.

Nu, tot ziens. Ik had dit briefje kort willen maken, maar je ziet... Het zal mij een groot genoegen zijn je spoedig persoonlijk te kunnen hooren en antwoorden. Met een hartelijke hand vooruit, graag je

EdP.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie