53. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, Donderdag. [23 April 1931]

aant.

Beste Menno, Ik kom 29 April met een trein die om half 8 in Rotterdam komt, volgens Bouws. De boot gaat den 30en pas; hoogstwschl. blijf ik dien dag ook nog in Rotterdam. Is dat goed? Je hoeft mij niet af te halen, tenzij Bouws de ‘wagen’ heeft; anders kom ik wel per taxi bij je, na aflevering van Ina in dat hotel schuin tegenover our dear.

Ik zag gisteravond, tusschen andere ‘kunstfilmen’, de Romance Sentimentale van je-weet-wel. Overheerlijk! vooral die juffrouw die op het eind met verzaligde tanden in de bloemen zong. En al die delicate, wondermooie herfstphoto's, precies als de artistieke opnamen tegenwoordig in The Studio, The Sphere en The Sketch, minus het rhythme dan altijd en de geluiden. O, die wind, en dan opeens, als onmerkbare overgang, zoo'n rimpeling in het water! En die vrouw, die eerst in het donker zingt, in een Rilke-atmosfeer; en God weet, als je goed kijkt, is het evenwicht misschien ook rigoureus goed, d.w.z. precies 2 X zooveel donkere photo's als lichte, wat de juiste verhouding is tusschen Dood en Hoop... Ik weet zelfs niet of niet

[p. 82]

de stem van die juffrouw (die overigens een verdomd vervelend smoel had, maar dat doet er voor de Kunst absoluut niet toe) in het begin donker was, en aan den wind buiten aangepast, en aan het einde licht, als de vlucht van de vogeltjes, die ze ziet (op)vliegen. Enfin, een per-fect kunst-werk. Ik heb me dan ook weer serieus verveeld; behalve toen het mensch aan de ramen stond en ik éven hoop had dat er iets ging gebeuren. Ik ben bepaald geen kunstenaar; - maar ik amuseer me liever, d.w.z. word liever 2 uur lang op een aangename manier door een ‘slechte talkie’ beziggehouden, dan, lettend op schikking, photokunst en rhythme, op kunstzinnige wijze zóó verveeld. De graad van zelfverneukerij niet alleen, maar van trots op het ‘kunnen onderscheiden’ die blijbaar noodig is voor het genieten van deze subtiele meesterwerken, zal ik wel nooit bereiken. Ik vind het een flauwe kul, die te vergelijken is met de ‘rozen van het donker bloed’ van Martin Leopold, alleen het moment, het stadium is anders. Maar het wezen is even aesthetisch-kakkineus.

Het is jammer dat ik geen nr. meer kan hebben in jullie filmreeks. Ik zou verdomd graag een stuk of 20 ‘kunstfilms’ bespreken, tot opluchting misschien van de leden van de Filmliga, die nog niet heelemaal vertheoretiseerd zijn. Die arme Bouws is hopeloos verloren. Het genot alleen van precies te kunnen zeggen: die film is heelemaal goed, die half, die 1/8e, die - o jasses! daar deugt nièts van! (precies zooals het normale type leeraar M.O. zegt: France, eersterangs-auteur, Duhamel ook prachtig, Gide, wel goed, maar te vaag, en Dekobra - hu! hu!) voor dàt genot zal hij de grootste verrottenis als nectar slikken, mits voor de ‘elite’ als kunst opgediend. Het onderscheiden is voor hem het hoogste genot, en wat mij soms amuseert, maar soms ook ergert, is dat hij zich ongeveer verbeeldt dat mijn antipathie voortkomt uit het feit van niet te kunnen onderscheiden. En wat mij werkelijk nijdig kan maken - om de pretentieuze stompzinnigheid ervan en verder niets - is die soort film-eer, of filmkenners-eer, die niet meer gedoogt dat men ‘slechte’ films ziet, dan wanneer die tegenover het Liga-proto-

[p. 83]

col althans op één manier verantwoord zijn. (Ik lees wèl detective-romans, maar nièt La Dame aux Camélias!) De heele houding is bezopen, snobistisch-idioot. Het wordt voor een behoorlijk mensch tijd om tegen die Liga-wijsheden te militeeren. Wanneer doe jij het? Ik bij de eerste gelegenheid die zich aanbiedt (mits het niet te veel van mijn tijd vergt).

Dit moest me nog even van het hart, na het gesprek van Zondag en na mijn tocht van gisteravond naar die Romance, waar ik werkelijk in vol vertrouwen ben heengegaan. Enfin, ik ben er uitgekomen met een ‘matelooze’ hoogachting voor onpretentieuze maar amusante flauwekul als Le Roi des Resquilleurs! Tot ziens. Hartelijke groeten van je

E

Laat Bouws gerust deze ontboezemingen lezen. Hij weet dan meteen dat, als er in R'dam met mij naar de bioscoop wordt gegaan, dat het dan bepaald naar een voor hem woest-‘slechte’ film moet zijn. Die Brand in de Opera was geloof ik, nog voor 10% kunst (omdat het Duitsch was; als het een ‘Fransche talkie’ was geweest, had er maar 1% van gedeugd).

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie