202. M. ter Braak aan E. du Perron
Eibergen, 14 Aug. '32

Beste Eddy, Je oordeel over Een Vuistslag verbaast mij in zooverre, dat je het toch achterstelt bij Lessen in Charleston. De

[p. 267]

‘grondidee’ beviel mij werkelijk oneindig beter, en het epigonisme van Poesjkin heeft mij eigenlijk niet gehinderd. Overigens heb je zeker gelijk, wat de rommel van de bijfiguren betreft; die Arnold (in het licht v. van Haaften had ik hem nog niet eens gezien, zoo schematisch is hij) en Otto etc. zijn nogal erg. Voor de rest: ik overschat blijkbaar zulk werk geregeld, dat neem ik dadelijk aan, omdat ik de oorzaak bij mezelflangzamerhand kan constateeren. Ik merk n.l. (wat ik je ook al schreef) eerst het gebrek aan inzet en ben dan bij voorbaat ietwat ontnuchterd; dan lees ik door en begin plotseling blij te worden, als er tenminste geen zoetigheden, bêtises, oerwoudverheerlijkingen e.d. volgen, word zelfs te blij als er, zooals bij van Wessem vooral in de eerste hoofdstukken, zeer goed geschreven gedeelten staan. Mijn waardeering krijgt daardoor een negatief karakter, gericht tegen het genus Donker c.s. - Met dat al denk ik toch gunstiger over deze Vuistslag als jij, hetgeen eigenlijk het best geformuleerd wordt door mijn geringe waardeering van Charleston. - Misschien is het het beste, dat we in de volgende maanden de beste hoofdstukken in Forum zetten; ik zal je brief aan Bouws doorsturen en hem om practisch advies vragen. Je verwachtingen omtrent Dumay worden voor mij nu extra ‘bezwarend’, omdat ik nu den Vuistslag ‘goed moet maken’ bij je. Ik kan er natuurlijk (en vooral in dit stadium van er midden in zitten) niets van zeggen; soms denk ik H.C. met meters geslagen te hebben, dan weer twijfel ik aan alles en houd ik me alleen maar schrijvend door er aan te denken, dat ik onder de laatste hoofdstukken van H.C. dezelfde schommelingen doormaakte. Eén ding kan ik wel zeggen: de inzet is meer dan bij v.W., ik verlies er wat aan, als je oordeel negatief is, en ik win veel, als je er iets in kunt zien. Ik heb sedert Spa over de 40 pagina's geschreven en nader nu werkelijk het eind; dus tegen 27 Aug. zal ik je het manuscript wel kunnen zenden. Deze week hoop ik de laatste bladzijden te kunnen schrijven. - Vonnis den heer Dumay, docent in de oude talen en romantisch scharrelaar, zoo streng mogelijk, geef hem in ieder opzicht het volle pond!

Laat me spoedig je adres in Parijs weten! - Ik blijf deze week nog

[p. 268]

hier, ga dan een paar dagen weg, naar Amsterdam en Zutfen. 24 Aug. ben ik dan weer, met Ant waarschijnlijk, in Eibergen.

Groet Bep hartelijk van mij; naar haar vonnis zal ik niet minder gespannen uitzien. Een hart. hand van je Menno

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie