Menno ter Braak
aan
Henrik Scholte

Rotterdam, 16 oktober 1930

16 Oct.1930

 

B.H.

Hierbij vast een foto mitsgaders complete levensbeschrijving van Joh. Fabricius. Is het portret effen goed? Van het rijke leven zou ik maar een en ander schrappen.

Graadt van Roggen zendt mij morgen de foto van de Bijenkorf, die gisteren in de krant stond. Zie maar, of die bruikbaar is. In ieder geval stuur ik.

Voor Filmliga schreef ik volgens afspraak het jaaroverzicht en een critiek op Mutter Krause (Ik ontving het laatste ‘niet’ in proef! Wil je het goed corrigeeren?). Otten ligt helaas in het ziekenhuis, zoodat het me het best lijkt, dat Jordaan nog even iets over Westfront zegt. Ik heb het te lang geleden gezien en weet het niet goed meer.

Voorts: als Dovjenko niet opschiet, lijkt me het aanbevelenswaardig, dat het blad nu toch in ieder geval volgende week uiterlijk verschijnt. Anders hooren ze zoo heelemaal niets meer van de Liga. Eventueel kun je misschien nog een plaatsje openhouden voor Dovjenko.

Graadt van Roggen, Otten en Huyts zijn bereid als vaste medewerkers onder den kop te staan.

Huyts belt me daareven op, dat hij van de Wind nog een kort briefje heeft ontvangen, waarin hij ons verbiedt, russische films te draaien zonder met hem tot overeenstemming te zijn geraakt. Het wordt fraai!

Het conflict tusschen N.R.Ct. en Bond is weer aan den gang. De afdeeling Rotterdam heeft op grond van de slechte critiek op de reuzefilm Dreyfus besloten, den boycot voorloopig voort te zetten. Alleen, schrik niet, Tuschinski en de Corso waren voor de opheffing! Ik ben weer heftig van meening, dat we de Liga voort moeten zetten.

Gaat het thuis goed? Wensch Isabell sterkte!

H.gr., tt.

Menno

 

Zeer geachte Heer,

ingesloten ’n foto, dien ik, indien mogelijk, na gebruik van U terug zou willen ontvangen. Ik neem aan, dat de volgende biografische gegevens U voldoende zijn:

Geboren te Bandoeng (Java), 24 Augustus 1899, als zoon van den tooneelschrijver Jan Fabricius. Op veertienjarigen leeftijd kwam ik met mijn ouders voorgoed naar Europa. Mijn vader verstigde zich te Parijs, maar de oorlog maakte het wenschelijk om naar het eigen vaderland te gaan. Intusschen had Parijs en de omgang met artisten mij de eerste kunstontroering geschonken; na nog korten tijd de H.B.S. bezocht te hebben, meldde ik mij voor de Haagsche Avademie van Beeldende Kunsten aan. Later slaagde ik voor de hoogste klasse der Amsterdamsche academie. In het laatste oorlogsjaar ging ik als “Kriegsmaler” der Oostenrijksche regeering naar het Piave-front, leefde ’n half jaar in de loopgraven en publiceerde daarvan enkele indrukken in De Gids en elders. Het was Johan de Meester, die mij daarbij introduceerde. Ik schreef twee jongensboeken: Eiko van den Reigerhof en De Scheepsjongens van Bontekoe en twee toneelstukken: Dole Wapper en Hans de Klokkenluider. Het eerste werd onder regie van den thans overleden dr. de Gruyter opgevoerd in de Kon. Ned. Schouwburg te Antwerpen; het tweede ging in den Haag bij Het Princessetooneel en Odeon; het werd ook in enkele Duitsche steden gespeeld. In 1922 vertrok ik naar Zuid-Amerika, zwierf in het binnenland op het grensgebied van Paraguay, Bolivia en Brazilië en verzamelde daar de stof voor mijn roman Mario Ferraro’s Ijdele Liefde. In Europa teruggekeerd, wijdde ik mij weer ’n paar jaar geheel aan het schilderen, tot ik in 1925 de eerste van ’n reeks reizen naar de landen om de Middellandsche zee begon en mij daarbij bepaalde tot het schrijven van reisschetsen en zelf-geïllustreerde kindersprookjes. Ik moest, na lang uitstel, in Holland soldaat worden en schreef naar aanleiding daarvan Het Meisje met de blauwe Hoed, - terwijl de eerste van mijn Middellandsche Zee-reizen (waarbij ik van kleine Hollandsche vrachtbooten gebruik maakte) aanleiding werd tot Charlotte’s Groote Reis. Thans werk ik aan ’n nieuwen roman: De Veelbeminde Pipistrello; dit werk is als trilogie opgezet; ik hoop het eerste deel in het voorjaar 1931 te kunnen publiceeren.

Misschien is dit overzicht U toch nog iets te lang uitgevallen, schrapt U dan maar wat U minder belangrijk voorkomt; ik geef U plein pouvoir en verblijf na vriendelijken groet,

gaarne hoogachtend Uw dw.

Johan Fabricius

 

Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie