H. Marsman
aan
Menno ter Braak

[12 juni 1931]

B. Menno,

Hoewel ik goed gedisponeerd zou zijn, denk ik, om zoowel over jou, als over Eddy, als over jullie verhouding te schrijven, wacht ik met het Nawoord voor E's IIIe bundel critieken* tot ik alles wat er op dat moment van hem uit is, gelezen heb, en met jou m.m. dito. Allereerst op Man tegen Man. (omt het Opium der Vormen daarin?) en ook op de publicatie van het Démasqué. Als dit definitief af is, krijg ik het wel, ook voor de Bladen, niet? Belangrijke losse tijdschrift art. kunnen mij toch niet ontgaan zijn, wel? Staan de stukken die je dit jaar in de Bladen schreef nog in M. tegen M.?-

Maar goed, dat zie ik wel. -

*Benieuwd, hoe het gaat vanavond (Zijlstra etc.) Ben de Graaf was erg onder de indruk van je ‘Ondergang’, dat hij vroeger in de Stem niet gelezen had.

Verder geen nieuws. Ik vond in Dick weer veel van zijn vroegere fleur terug nu hij zich los heeft gemaakt van den druk, die zijn mislukt dichterschap op hem lei. -

adieu, hart. gr. ook voor je zus ‘je’

en van R.

je H.

<Wie zou jij geschikt vinden als 5e redacteur als Vic en Dick niet willen. Toch Slau? of Bep? of Kool?>

* Dat ga ik n.l. bij gelegenheid schrijven, op mijn verzoek.

Origineel : Den Haag, Letterkundig Museum

*Zooals je ziet: dit briefje bleef liggen.-
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie