Truida Varangot-ter Braak
aan
Menno ter Braak

Woluwe, 28 november 1937

Woluwe, 28 November 1937

 

Beste Menno,

Ik houd er niet van in een onduidelijke verhouding tegenover iemand te staan. Als ik vind dat iemand, tot wie ik in eenigerlei relatie sta, onfatsoenlijk is, dan zal ik hem dat in zijn gezicht zeggen en tijdens dat gesprek zal blijken of ik me vergist heb en of we al dan niet verder met elkaar kunnen omgaan.

Jan Greshoff heeft een dergelijk gesprek voortdurend vermeden en daarom heb ik hem vanmiddag opgebeld en hem gevraagd of hij al dan niet wil praten. Hij zegt dat hij er niet het minste heil van verwacht. Voor mij gaat het erom dat hij moet weten wat ik van hem denk. Hij zegt dat te weten. Hij is door jou ingelicht; heeft mijn brief niet gelezen want die had jij met verontwaardiging weggegooid en je was ook niet van plan er op te antwoorden.

Het spijt me dat ik er niet op kan rekenen zooiets van jou zelf te hooren. Je hebt dus iets anders in mijn brief gelezen dan verontwaardiging over Jan Greshoff's houding en een poging om jou rechtvaardiger in te lichten. En je deelt dus niet mijn boosheid om een dergelijk optreden.

Ik sta er op je wèl en zelf mijn standpunt mee te deelen. Als er eenige goede wil bij jou was, zou je mijn goede trouw niet in twijfel getrokken hebben. Dat je dit wel doet is een bewijs voor me dat we er tegenwoordig tegenovergestelde begrippen van fatsoen op na houden. Ik kan je dan ook in het vervolg mijn ontboezemingen besparen.

Truida

 

Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie