Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Buochs, Zwitserland, 7 augustus 1937

Buochs, 7 aug. '37

 

Beste Jan

Ook mij houdt dat ‘geschil’ met Eddy voortdurend bezig, en vooral, omdat ik geen oplossing zie. Hij heeft niet de faculteit om te vergeten, en wat hem eenmaal als schending van de vriendschap is voorgekomen raakt hij niet meer kwijt. Ik kan daartegenover alleen stellen, dat ik de antithese aanvaard. Met dat al heb ik den ‘onverzoenlijken’ brief, dien ik geschreven heb, nog altijd niet verzonden. Ook dat immers is hopeloos. Ingesloten een brief, dien E, mij schreef in antwoord op een tamelijk ‘verzoenenden’ van mij. De hatelijkheden over de Indische faculteit, waarnaar ik moet solliciteeren, zijn kenmerkend voor zijn stemming jegens mij. Met alle geweld wil hij in mij den conformist zien, en als het moet, zal hij mij daarvoor professor maken.

Ik was bij Thomas Mann. Zeer tot mijn genoegen. Hij is precies de man van zijn boeken, en dus rechtvaardigt zijn persoonlijkheid zijn geschriften, gelijk omgekeerd. Ik houd hem echter voor iemand, die (in tegenstelling b.v. tot Van Schendel) over zijn hoogtepunt heen is, en het eigenlijke probleem van het nazi-dom voortdurend blijft bekijken uit den hoek van den ‘ouden’ humanist. Dat bleek mij o.a. uit zijn reactie op een paar dingen, die ik hem vertelde van mijn ‘Christenen’. Hij behoort tot de Huizinga-generatie, maar is 1o veel minder gearriveerd en 2o veel universeeler dan Huizinga. Geen autoriteit, en ook geen autoriteits-pretentie. Een man met twee gezichten, een van een gewonen heer en een van een zeldzaam eerlijk en genereus mensch. Die beide gezichten wisselen elkaar af, terwijl hij spreekt. Misschien kom ik er inderdaad toe iets over dit bezoek (of liever naar aanleiding ervan) te schrijven voor Gr. Ned., en dan in verband met de ‘Betrachtungen eines Unpolitischen’, die ik hier met gemengde gevoelens herlas.

Het stukje van Kool lijkt mij in de gegeven omstandigheden een vergissing, die, zoo onbelangrijk zij op zichzelf is, de situatie weer kan ‘verscherpen’. E. zal stellig zeer gevoelig zijn op het punt Gr. Ned., en dus de plaatsing van dit artikeltje wel weer uitleggen als een bewijs voor je ‘conformisme’, tegen hem gericht. Het is jammer, want in dezen moeten jij en ik hem gelijk geven, wat de qualiteit van het schrijfsel betreft. En vergissingen bestaan voor E. du Perron niet, zooals we nu langzamerhand wel weten; hij zal zijn eigen vergissingen nooit erkennen, en zijn vrienden gunt hij ze evenmin. Overigens: ga niet te ver met de ‘objectiviteit’ van Gr. Ned.! Ik ben me ervan bewust, anders dan E., dat van den beginne af de bestaansmogelijkheid van Gr. Ned. samenhing met een soort ‘objectiviteit’, maar het stukje van kletsmeier Kool is een waarschuwing om uit pure objectieve loyauteit de qualiteit niet uit het oog te verliezen!! Per slot van rekening behoeft Gr. Ned. niet de rol te spelen van Coster-rehabilitatrix, want nooit werd in de Nederlandsche litteratuur een reputatie met meer recht vernietigd dan juist deze door Eddy! En daarbij heeft de lafbek er nooit op durven antwoorden. Hij laat dat over aan kleine satellieten, die niets beters weten te verzinnen dan een humbugspelletje met het woord ‘humanisme’. Deze Kool vind ik een vroegoud heertje geworden, die in dezen geen enkele ondersteuning verdient.

Verlies den moed niet, wat de poëzie betreft! En 50 jaren zijn geen argument tegen, zooals Van Schendel met dik in de 60 je zou kunnen toeroepen. Ik geloof meer, dat het geding met E. je hindert, en dat kan ik me levendig begrijpen. Las je mijn boek al?

Veel hartelijks over en weer

Je Menno

 

Stuur je me den brief van E. omgaand terug? Bij voorbaat dank.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie