Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 10 juni 1938

Den Haag, 10 Juni '38

 

Beste Jan

Bij voorbaat dank voor de essays, die er nog niet zijn. Ik zal er alle mogelijke aandacht aan schenken, maar het kost me nog altijd de grootste moeite om aan schrifturen te denken, die op meer dan een dagblad berekend zijn. Het schrijven van een artikel, beroeps halve, gaat mij weer best af, en ik doe het met pleizier, maar alles wat op langen duur berekend is, geeft mij direct het gevoel van futiliteit en weerzin, waar ik maar niet overheen kan komen. De cultuur is iets, dat onmiddellijk dwaas van onbelangrijkheid wordt tegenover de dreiging van een algemeenen menschenmoord. Ik geef overigens toe, dat dit gevoel overwonnen moet worden, want au fond is voor ons de cultuur toch belangrijker dan welke dreiging ook, zoolang wij nog leven; maar c'est plus fort que moi. Ik heb rust noodig om te kunnen werken: geen rust in mijn privé leven, want daar ontbreekt het mij niet te zeer aan, buiten het seizoen, maar rust in de Europeesche atmosfeer.

Voor Zondag heb ik over ‘Ikaros’ en ‘In Alle Ernst’ geschreven. Ik heb geprobeerd een algemeene karakteristiek van je persoonlijkheid te geven, zooals die zich in deze facetten manifesteert. Daarbij heb ik veel critiek op de koffijhuis-stukken, die m.i. beter weggelaten hadden kunnen worden; ze staan niet op het niveau van Portugal, als geheel tenminste niet, ze zijn te journalistiek. Van ‘Ikaros’ daarentegen word ik steeds meer verrukt, naarmate ik het vaker herlees. Over deze tegenstelling was een en ander te zeggen. Ik hoop, dat ik dat ook zoo scherp mogelijk gedaan heb; dat ik de koffijhuis-stukken toch wel aardig vind, heb ik opzettelijk niet laten uitkomen, want ze behooren absoluut niet tot je beste werk. (Overigens: noch ‘Ikaros’, noch ‘Mephi’ zijn ergens te koop, nog steeds niet! Wil deze Stols geld verliezen?).

Manuscript van Kees en een inzending van Gans heb ik aan Simon meegegeven.

Over Rougemont wil ik vast en zeker nog een stuk schrijven. Als dat vervloekte ephemeriteits gevoel maar ophield.

Hierbij de brief van Eddy terug; ik kreeg er een van ongeveer dezelfde strekking. Het is mij niet heelemaal duidelijk, wat hij zich precies voorgesteld heeft van het baantje, dat hij nu heeft laten schieten, en überhaupt is zijn heele positie mij niet geheel duidelijk. In hoeverre zijn die klimaatbezwaren misschien (onbewuste) voorwendselen, in hoeverre zijn ze ‘echt’? Het is op een afstand niet te zeggen. De hoofdpijnen kunnen natuurlijk een psychischen achtergrond hebben; de beroemde ‘seinuwe’, waar ik nu ook een en ander van weet. Nameloos vuil is dat stukje in de Indische Courant! Wat een rancune, wat een vergif in die ‘nette’ regels!

Tot nader maar weer! Ik hoop mijn best te doen ook voor Gr. Ned.

Veel hartelijks v.h.t.h. en een hand van je

Menno

 

‘Uren’ is ook een aardig boekje, maar het lijkt me in je ontwikkeling toch niet zoo belangrijk.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie