J. Greshoff
aan
Menno ter Braak

Kaapstad, 7 September 1939

‘La Verne’, Kloofnekweg, KAAPSTAD

Woensdag 6 September '39

 

Beste Menno,

Zoojuist kwam je brief van 24 Augustus binnen. En wel tegelijkertijd met een brief van Nini van dezelfde datum. Typisch was het verschil tusschen die twee brieven. Jij schreef zoo alarmerend dat het was of je al aan de rand des grafs vertoefde en Nini vertelde ons dat zij van plan was eenige dagen voor plezier naar Parijs te gaan!!! Wat mij verder nu wel héél sterk trof, is de invloed van de afstand waar niemand zich aan onttrekken kan. Wanneer ik in België gezeten had, zou ik er zeker net zoo op gereageerd hebben als jij, ik ben ook een zwartkijker en ben dadelijk over al mijn zenuwen heen. Hier daarentegen is er van eenige opwinding hoegenaamd geen sprake. De kranten brengen het nieuws natuurlijk, maar niet ééns op de eerste bladzijde en met heel bescheiden koppen. Kortom het is iets dat zich héél ver weg afspeelt. Je kunt het niet beter vergelijken als met de Chineesch-Japansche oorlog voor ons. Je leest erover en je ergert je, maar toch niet als iets wat je aangaat, waar je bij betrokken bent. Ik ben een dag of wat méér dan down geweest en lag voor oud vuil op de divan. De gedachte aan wéér die matelooze ellende sloeg me totaal neer. Maar te midden van deze volkomen rust en dat prachtige weer en al die menschen die er zich niets van aantrekken, komt er veel gauwer dan waar ook een soort gelatenheid over je. Ik schaam me erover. maar je kunt je niet aan deze atmosfeer onttrekken en je kunt je toch ook niet moedwillig gaan opwinden.

Aan de eene kant is het natuurlijk heerlijk zoover van alle angsten en zorgen verwijderd te zijn; maar aan de andere is er iets raar-leegs in me, omdat het onnatuurlijk is dat ik niet meedoe. Het komt hier opneer, dat mijn slechte geweten mij belet het volle genot uit die rust te putten. Wat ik gezocht heb, die afstand tusschen mij en die smeerlapperij, voel ik nu als iets onrechtmatigs. Waaruit blijkt, dat niets volmaakt is en mijn zijn innerlijke onvrede toch nooit ontloopen kan.

Voorlopig ziet het er niet naar uit dat de Moffen Nederland of België binnen zullen vallen. Maar met dat tuig kun je toch nooit weten. Wanneer het in hun kraam te pas kont zullen ze zich niet geneeren. De eenige hoop is nu maar, dat ze gedwongen worden die Hittelarij te likwideeren.

Deze oorlog kán de opruiming brengen waar we allen naar snakken; maar stel je voor dat de schoelies aan het langste eind trekken. Dan kom je maar gauw hier!!!

Hoe we aan de kost moeten komen weet ik wel niet, maar daar zal wel iets op gevonden worden! Alles beter dan in een door moffrika ‘beschermd’ land te wonen. Trouwens wat zal er dan van ZA worden? Laten we dus hopen op de gewenschte, eenig-fatsoenlijke uitslag. Het bestaansprobleem is voor ons veel moeilijker geworden, daar we niet weten of het Holl. Weekblad nog in leven is en of alle andere periodieken gewoon doorgaan en doorbetalen!!

Informeer eens of de vliegdienst doorgaat. Ik geloof, dat er wekelijks nog één machine in plaats van twee, van Londen naar Durban vertrekt. Zoo ja blijf dan airmail schrijven. Anders gewoon per boot. Ga dus even naar informaties PTT of laat dit door Rantwijkertje onderzoeken.

Om mij een beetje te troosten werk ik vlijtig aan mijn opstelletje: Brievenbestellersbarok, dat aardig opschiet en voor DVB bestemd is. Ik verheug me bij voorbaat al over het bandje van Salden. De gedichten van Gomperts zijn best. Dàt is nu een eigen toon en welk een alleraardigste geestesgesteldheid spreekt eruit. Ik vraag me af hoe Wim en Mieneke uit Denemarken terug kunnen komen???

Ik hoop, dat je spoedig weer een beetje rust zult vinden om op al mijn vragen en opmerkingen te antwoorden, want op deze gedachtenwisseling teer ik. En als die ophoudt wordt het verblijf hier nog suffer en valer!!!

Veel liefs van Aty en de jongens, ook voor ANTJe, een extrahartelijk hand van geheel je JAN

 

7 Sept. '39

 

B.M.

Na mijn berichten van gisteren, heb ik loopen piekeren, met dit naschrift als gevolg. Weet je waar ik mij zorg over maak? Ik zie nu hoe verschillend wij nu reeds reageeren op deze oorlog. Ik ben bang dat daaruit op den duur een geheel verschillende wijze van beschouwen en gevoelen voortvloeit.

Jij hebt die oorlogsellende en de angst voor wat daar nog voor direct gevaar voor Nederland uit kan voortkomen, om zoo te zeggen: voor oogen. Je zit er midden in en krijgt alle schokken uit de eerste hand. Ik zit achter een dik scherm, de afstand. Alle geluiden dringen daar verdoft en onschuldig geworden door. De oorlog is niet als de vorige welke ik meemaakte, een realiteit voor me. De afstand maakt de actualiteit historisch. Men kan er rustig over praten. Op zich zelf reeds is dat heel wat minder aangenaam, dan ik dacht dat het zijn zou; maar het denkbeeld, dat je op die manier van je beste vrienden zou kunnen weggroeien is onverdraaglijk.

Ik ben een dag of twee drie volkomen verslagen en diep ellendig geweest van de oorlog, daarna heb ik mij, door de invloed van die kalme en onverschillige omgeving, verwonderlijk snel hersteld. Maar nu verlang ik naar die angst en opstandigheid terug. Ik vind dat die rust niet bij mij hoort en een vermindering beteekent. Hetgeen maakt, dat ik versterkt word in mijn afkeer van deze ballingschap.

Ik geloof, dat de oude angst te verkiezen was, boven dit gevoel van niet-met-jezelf-tevreden-zijn.

Met de moed der wanhoop verdiep ik me nu maar in een volkomen buiten de tijd liggend onderwep en schrijf iederen dag aan mijn boekje voor DVB over den brievenbesteller! Zoolang ik daaraan bezig ben gaat het wel. Aty is erg mat, heeft heel veel last van hoofdpijn, iets wat haar vroeger onbekend was en maakt zich zorgen voor de toekomst. We trachten ons wijs te maken, dat we met dit avontuur toch bij nader inzien de verstandigst mogelijke zet gedaan hebben, of liever we trachten elkaar dit wijs te maken. Maar ergens onderin drijft het vermoeden, dat het toch eigentlijk een stomme streek was.

 

vervolg

Ik kreeg bericht van Stols en Van Kampen, beide in de loopgraven. De eerste als eerste-luitenant-adjudant, de tweede als gemeen soldaat. Verder tot mijn vreugde een lange brief van Esser. Hoor of zie je weleens iets van J.C. Bloem??? Ik schreef hem meer dan eens, maar zonder resultaat. Ook Mayer dichtte ik een brief, op reis, zonder weerwerk. Hoe maken die heeren het? Ook van Dick boeh noch bah.

Ik wacht van Arthur van Randwijk antwoord op talloze vragen GN betreffende. Waar zit Arthur van Schendel????? En hoe maakt HEIN het?????????? En Adriaan, die ook al niet wat je noemt een vinnige briefschrijver is! Wie zijn er in dienst? Moet Wim niet opkomen? Ik kan wel aan het vragen blijven!

Klim in de remmington en schrijf me allemogelijke en onmogelijke berichten over een ieder, die ik van verre of nabij ken! Je derde stuk heeft nog niet in De Brandwacht gestaan.

Héél véél goeds en liefs voor beiden van allen? Geheel je

Jan

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum | vervolg van de brief ontbreekt

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie