Menno ter Braak
aan
J.M.B. Stolte

Rotterdam, 11 april 1930

Rotterdam, 11 April 1930

 

Mijn liefste Hanneke,

Zojuist las ik je brief, en ik antwoord nu maar gauw, gezeten temidden van de laatste débris der voor-vacantiedagen. Mijn voornaamste werk is nu nog de speech in Kopenhagen, die half af is, en die ik gisteren al in het hollandsch hield op de z.g. ‘Dietsch-academische leergang’ (Vlaamsche studenten in Amsterdam). Maar in het duitsch durf ik niet heelemaal te improviseeren, dus typ ik alles maar. Dit zal nu wel van mijn laatste brief zijn! Ik begin nu trouwens ook werkelijk te verlangen, eens zelf bij je te zijn. Dus: Donderdag kom ik, niet met de Pullmann, maar met de gewone D-trein, die 9.12 uit Rotterdam vertrekt. Informeer nog even aan een reisbureau, hoe laat hij in Parijs is, want ik verwacht je beslist aan het Gare du Nord! Die begeleidende kinderen raak ik daar ook weer kwijt, wees daarop maar gerust; je zult verschillende wachtende tantes of ooms zien staan. Ze zijn veel te benauwd voor de handel in blanke slavinnen, om niet te komen. Ik heb een geheime illusie, dat ze mijn reis betalen; de hoofdpersoon is verwant aan v.d. Bergh's Margarine (Blue Band), die een dusdanig onbeschaamd dividend uitkeert, dat ik er eventueel geen bezwaar tegen zal maken. In ieder geval reserveert Blue Band plaatsen voor me.

Reis naar Kopenhagen is ook in orde. Ik heb geschreven, dat we er Dinsdagmiddag 18.50 aankomen. We hebben dan ruimschoots tijd voor allerlei: interviews, proefdraaien, en eigen pleizier.

De organisatie van de Parijsche dagen laat ik aan jou graag over. Je bent er nu heelemaal in en kunt beter uitmikken, wat we kunnen doen. Je weet, ik hoef Parijs niet meer als toerist te bekijken; we kunnen er uit zoeken, wat we willen. Natuurlijk wil ik graag met de menschen waar je over geschreven hebt, kennismaken! Wil je voor een hôtel voor me zorgen? Niet te duur, maar ook niet al te vuil. Een soort Mont-Parnasse-tusschensoort; maar je zult zelf het beste weten, waar het het gemakkelijkst is in verband met de ligging van Bourg-la-Reine. Waarschijnlijk zal Jo Otten, die gisteren naar Parijs is vertrokken, je dezer dagen wel opbellen. Hij zal je dan voorloopig wel een en ander over ons heerlijk Rotterdam meedeelen.

De brief van vader aan jou valt me toch weer van hem tegen. Maar het ligt heelemaal in zijn lijn; tegenover mij wil hij graag goedwillend zijn, maar hij laat geen haar van zijn principes afnemen, en schrijft weer rustig: ‘Men stuurt geen jongelui het buitenland in!’ Dat ‘men’ is tegenover Zeist misschien juist, maar verliest in een ietwat breeder verband totaal zijn waarde, en mij imponeert het zeker niet. Zijn levensbeschouwing is compleet die van den goeden maatschappelijke burger. En om de goedheid accepteer ik alles tenslotte. De ‘vage mededeeling’ waarover hij schrijft, moet voor hem noodzakelijkerwijs vaag en belachelijk blijven. Ik meende alleen, dat ik eerlijkheidshalve verplicht was, hem te zegen, waarom ik er op gesteld was, dat je nu meeging en niet later eens. (Het is trouwens eigenlijk dezelfde quaestie als destijds met de week-ends). Maar dat wil er bij hem nu eenmaal niet in. Enfin, nu je eenmaal je eigen leven hebt geleefd en dus zeker geen afhankelijkheisneigingen meer zult hebben, zullen papa en ik er wel even goede vrinden om kunnen blijven. Maar reken hier op, dat ze in Zeist zich nog niet kunnen indenken, dat je wel eens heel wat zelfstandiger en onafhankelijker terug zou kunnen komen! Ze zullen op precies dezelfde manier weer het kind in je willen zien (althans je vader). Je zult dan ook vanzelf merken, hoe zonderling en vaak onzinnig het aandoet, weer te worden ‘bemoederd’, als je drie maanden je eigen belangen werkelijk hebt verzorgd. Maar ik denk, dat je aangeboren diplomatie ook dat wel zal overwinnen. Je vader is één van de moeilijkste naturen (voor menschen van mijn slag dan), om mee om te gaan; maar zijn uitgesproken goedheid maakt het tenslotte mogelijk.

Je moet er op voorbereid zijn, dat er verrassingen mogelijk zijn bij ons wederzien. (o woord!). Je zult merken, dat we, ondanks veel schrijven, toch aan elkaar ‘ontwend’ zijn. Maar ik geloof vast en zeker, dat het heel gauw weer ‘wennen’ zal! Het voornaamste is, dat je nu totaal op je zelf staat, niet meer van mijn opinies afhankelijk bent (minder nog dan vroeger) en daardoor juist gemakkelijker mijn moeilijkheiden zult begrijpen. Als - zooals je schreef - het gevoel van soms niet er tegen op te kunnen, weg is, dan is het voornaamste bereikt, dan zal ik ook geen moment meer bang zijn, om de verantwoordelijkheid van een huwelijk aan te durven.

Gisteren bezocht ik de curatoren in Haarlem. Het zou een schoone gelegenheid zijn, maar ik stel de kans niet hoog, helaas. Er zijn 12 sollicitanten; één daarvan is, naar de rector mij zei, een zeer ernstige concurent voor mij. Ik vermoed, dat dit wil zeggen: hij no. 1, ik no 2 op de voordracht, met resultaat, dat ik in Rotterdam blijf. Ik schrijf het dus voorhands maar af. Gelukkig heb ik in ieder geval het volgend jaar een mooie rooster, en er is in Rotterdam toch ook wel te leven.

‘Die Nacht gehört uns’ heb ik ook gezien; een prul m.i., afgezien van de aardige geluidseffecten. Het haalt niet bij ‘Atlantic’!

Met Wim gaat het nog altijd zeer matig. Hij heeft nog altijd hard koorts, maar zal het toch wel halen; er is geen direct gevaar. Moeder schreef me, dat ze je erover had ingelicht.

Nou kom ik heel gauw en ik zoen dus niet meer per brief. Schrijf me nog even over de enkele bijzonderheden van hôtel en aankomst D-trein! Dag!

Jouw Menno

 

<Wat flauw van Kees v.d.W., om niet voor je te betalen! Ik was verontwaardigd!>

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie