[p. 17]

Machiavelli's gebedenboek

Er worden nog altijd menschen gevonden, die koude rillingen krijgen, wanneer men hun den naam noemt van Niccolò Machiavelli, den schrijver van het beroemd en berucht geworden boekje Il Principe; zooals er, omgekeerd, tegenwoordig ook meer en meer menschen gevonden worden, die een verheerlijkt gezicht trekken, wanneer men het woord ‘machiavellisme’ uitspreekt. De eersten zijn de waardige erfgenamen van de kerk, die haar vloek over deze handleiding voor vorsten heeft uitgesproken en het op den index zette als kettersch venijn; de anderen meenen in mannen als Mussolini en Hitler de beginselen van den Florentijnschen politicus uit de zestiende eeuw vleesch geworden te zien en kunnen hun bewondering niet op voor dezen voorlooper der ‘Realpolitik’ jegens Abessinië. Het is echter de vraag, of Machiavelli zich in zijn stoutste verbeeldingen een van deze beide soorten menschen heeft voorgesteld als zijn vijanden en vrienden; want men kan zich zijn verhandeling over den Vorst niet los denken van de omstandigheden, waaronder hij haar schreef: wat is een staatsman, zelfs de geniaalste staatsman, zonder zijn tijd als repoussoir? Wie de staatsmanswijsheid en psychologische scherpzinnigheid van Machiavelli ten volle wil appre-

[p. 18]

cieeren, doet er daarom beter aan zich vrij te houden van moralistische vooroordeelen, die hem, als tijdgenoot van de Borgia's, niet mogen treffen, maar evenzeer van critieklooze bewondering voor zijn ‘immoralisme’, dat zich immers geenszins heeft geopenbaard in verheerlijking van een dictatuur, uitgeoefend door kleinburgers. Naast Machiavelli als philosoof van de macht staat Machiavelli als philosoof der republikeinsche vrijheid: dat mag men niet vergeten, wanneer men het portret van dezen scepticus vergelijkt met dat van één onzer vervaarlijke demagogen.

De lotgevallen van het beroemde geschrift zijn trouwens in hun romantiek welsprekend genoeg. Tijdens het leven van Machiavelli werd het niet eens uitgegeven en bleef het dus vrijwel geheel onbekend. Na zijn dood (1527) verschijnt het, gedrukt in de pauselijke drukkerij en van pauselijk privilegie voorzien! Oorspronkelijk heeft de kerk dus het duivelsproduct niet alleen geduld, maar het zelfs een speciale aanbeveling meegegeven; van dergelijke vergissingen is de kerkgeschiedenis vol, en het is voor de theologen altijd weer aangename arbeid ze te ‘duiden’. Het was pas de Contrareformatie, die (in 1559) met andere restanten uit een al te tolerante periode Il Principe uit de wereld der geloovigen verbande... om het op die manier beroemd te maken. Want van dien tijd begint

[p. 19]

de eigenlijke carrière van Machiavelli, die hij gedurende zijn leven had misgeloopen; zijn handleiding wordt het profane gebedenboek der ‘moderne’ vorsten, waarvan sommige de sympathie zoover doorvoeren, dat zij er geen oogenblik van kunnen scheiden; de naam Machiavelli wordt een symbool zoowel voor liegen en bedriegen als voor de staatsmanskunst van b.v. een Hendrik IV, wiens ideaal het was, dat ieder Franschman een hoen in den pot zou hebben. Frederik de Groote, zelf later het prototype van den machiavellistischen vorst en een magnifiek bewijs voor Machiavelli's stelling, dat men de handelingen van alle menschen, maar vooral die van vorsten, louter naar het succes beoordeelt, acht zich niet te goed om een Anti-machiavell te schrijven, die de qualiteiten van Machiavelli slechts des te duidelijker aan het licht doet komen. En tot op den dag van heden is er strijdrumoer tusschen degenen, die met Frederik opkomen voor menschelijkheid en gerechtigheid, en hen, die in de staatsraison de hoogste waarde zien. Gemeenlijk vallen in dien strijd veel woorden, die beter ongezegd hadden kunnen blijven, omdat zij de kern van de zaak niet raken; men maakt Machiavelli tot een uithangbord of een verkiezingsbiljet (pro of contra), zonder de omstandigheden in aanmerking te nemen, waaronder zijn hoofdwerk tot stand kwam. Italië van het vreemde despotisme,

[p. 20]

van de ‘barbaren’ te bevrijden was het concrete doel van Machiavelli; zonder dat doel voor oogen te hebben kan men onmogelijk Machiavelli's raadgevingen beoordeelen. Wie daarbij bedenkt, dat in 1527, het jaar van zijn dood, de Lutheraansche huurtroepen van Karel V, de allerkatholiekste majesteit, Rome plunderden en de priesterlijke autoriteit door de meest ‘barbaarsche’ grappen beleedigden, die staat ook voor het drama van dezen politieken scepticus, wiens denkwijze geheel en al samenvalt met den stijl van het bijna heidendom geworden katholicisme der Medici, die daarom evenmin past in den komenden tijd van godsdienstoorlogen als de humanist Erasmus.

Zooals men zich immers Machiavelli's Vorst niet kan denken zonder den achtergrond van de Italiaansche staatkundige verdeeldheid, zoo kan men zich zijn ‘immoralisme’ evenmin denken zonder het immoralisme van wereld en kerk om hem heen. Machiavelli is in zijn geestelijke structuur volkomen een man van vóór de ‘breuk’ door de Hervorming, en ergo van vóór de Contrareformatie; dat zijn werk met pauselijk privilegie werd uitgegeven is symbolisch, evenzeer als het feit, dat het later door Paulus IV op den index werd geplaatst. Uit de vergelijking van die twee zonderling contrasteerende feiten volgt, dat het niet zooveel gescheeld heeft, of De Vorst ware een officieel

[p. 21]

geschrift der kerk geworden... maar ook, dat het nog juist genoeg gescheeld heeft. Het is een vrij nutteloos spelletje met de geschiedenis zich af te vragen, wat er wel gebeurd zou zijn, als iets anders niet gebeurd was; het is dus ook vrij nutteloos om zich af te vragen, wat er met de christelijke (katholieke) kerk gebeurd zou zijn, als de geweldige moralistische tegenbeweging der Hervorming niet zou zijn ontstaan; maar dit is toch zeker, dat door de Hervorming de Contrareformatie in het leven werd geroepen en dat deze Contrareformatie de ontwikkeling der kerk in een richting heeft geleid, lijnrecht in tegenstelling tot die van Machiavelli's initiatief. Het katholicisme was bezig heidensch, a-moreel (niet alleen immoreel!) en psychologisch in plaats van theologisch te worden; de renaissance-pausen met hun nepoten en hun artistieke cultuur zijn van die richting het levend voorbeeld. Wij zijn gewoon op Alexander Borgia en zijn zoon Cesare af te geven, omdat zij zoo ongeveer alle zonden in zich vereenigden, die men, katalogiseerend, bij elkaar kan brengen; maar om den voorgrond der zonde moet men den veel belangrijker achtergrond van de merkwaardige katholiciteit dier dagen niet verzuimen te zien. Alexander Borgia was de opvolger van Petrus, het hoofd der kerk, en als zoodanig blijft hij met al zijn zonden... katholiek! Nietzsche heeft dan ook eens gespeeld met deze

[p. 22]

stoutmoedige idee: Cesare Borgia als paus, en alleen wanbegrip pleegt daaruit af te leiden, dat hij een speciale voorkeur had voor de zonden der Borgia's. Wat Nietzsche immers zeer juist gezien heeft is, dat het katholicisme nooit een schitterender kans op de werkelijke universaliteit heeft gehad dan onder zijn (moralistisch gesproken) slechtste pausen. Het is de Hervorming geweest, die de tegenstelling moraliteit-immoraliteit in dit van heidendom verzadigde Rome heeft geslingerd en het daardoor gedwongen heeft opnieuw in dat geding kleur te bekennen; het is derhalve, in zooverre, Luther geweest, die bewerkstelligde, dat Machiavelli op den index kwam nadat hij aanvankelijk onder pauselijke protectie was geïntroduceerd; want het katholicisme van vóór de Hervorming was op weg de tegenstelling tusschen het Christelijk dogma en de werkelijkheid van een Cesare Borgia in een synthese te vereffenen. Zonder het optreden van Luther, aldus zou men kunnen droomen, had Machiavelli's Vorst een psychologisch correctief van het Evangelie kunnen zijn, officieel als zoodanig erkend, zooals men Augustinus' machtsconceptie officieel heeft erkend; na Luthers optreden en door de weer bloedig verscherpte tegenstelling tusschen moraal en immoraliteit werd het echter (terwijl het veeleer buiten de christelijke moraal staat) een officieus geschrift tegen de christelijke

[p. 23]

moraal, een duivelsbrevier voor koningen en kardinalen, die hun geheimste gevoelens moesten verbergen voor het oog der wereld, ontoelaatbaar zoowel voor den geloovigen protestant als voor den geloovigen katholiek, zondig zoowel voor het Calvinisme met zijn strenge geloofstucht als voor het ‘hervormde’ katholicisme met zijn inquisitie.

Wie Machiavelli's Vorst leest (en het dus niet alleen laat bij het van-hooren-zeggen), zal onder den indruk moeten komen van des schrijvers onaandoenlijkheid. Zijn immoralisme bestaat niet in een heftig uitvaren tegen de moraal; er is voor Machiavelli geen werkelijk probleem der moraal, buiten het probleem der macht om! Dat is het stempel van zijn tijd, waaraan hij alleen op bijzonder intelligente wijze uitdrukking geeft voor het gebied der politiek. Zijn handleiding heeft niet de bedoeling vorsten tot schurken te maken, zooals men zeer ten onrechte vaak hoort beweren; zij is geschreven, behalve om Italië van de heerschappij der barbaren te bevrijden, om den vorst (den idealen vorst, belichaamd voor Machiavelli in de herinnering aan Cesare Borgia) als instrument der macht te rechtvaardigen zonder andere argumenten dan die aan de macht zelve zijn ontleend. Machiavelli wil de realiteit onder oogen zien, die anderen stelselmatig door phraseologie, door dorre abstractie

[p. 24]

onzichtbaar maken; hij wil dus den vorst bevrijden van het dilettantisme, dat een tusschen schoone leuze en noodzakelijk handelen heen en weer geslingerd wezen verzwakt. ‘Velen hebben zich republieken en monarchieën bij elkaar gefantaseerd, die nooit bestaan hebben; want er is zulk een enorm onderscheid tusschen de wijze, waarop men werkelijk leeft, en de wijze, waarop men zou moeten leven, dat allen, die alleen letten op wat zou moeten gebeuren en niet op datgene wat werkelijk gebeurt, zich zelf eer ongelukkig dan gelukkig maken.’ Voor dit beroep op de realiteit als een instantie boven de abstracte theorie kan men moeilijk anders dan groote sympathie koesteren en men behoeft het volstrekt niet eenzijdig te interpreteeren als een rechtvaardiging van de verovering van Abessinië of bepaalde Hitler-coups. De kern van het ‘machiavellisme’ is niet een aanbeveling van de misdaad of trouwbreuk (die in De Vorst bij gelegenheid óók aanbevolen worden, onder zekere condities), maar de aanbeveling van de werkelijkheid boven het ideaal; wie de wenken van Machiavelli ter harte neemt, is daarom nog geen misdadiger, al zijn er ongetwijfeld schurken, die van zijn adviezen geprofiteerd hebben; zij zouden echter ook schurken geweest zijn zonder Machiavelli. In De Vorst kan men immers passages vinden over de liefde van het volk voor den vorst (door Machiavelli als nood-

[p. 25]

zakelijk beschouwd voor zijn regeering) en over de juiste toepassing der wreedheid, waarin onze hedendaagsche dictatoren blijkbaar nog in het geheel niet gestudeerd hebben...

Luther kon uiteraard in dit geschrift nog geen rol spelen; maar men vindt er den naam van een anderen profeet der moraal, Girolamo Savonarola, den monnik, die Florence tijdelijk tot een oord van boetedoening maakte; een vertegenwoordiger van een ander katholicisme dan dat der renaissance-pausen, dat van het volk, van het fanatisme, van het moreele pathos. ‘Hij viel’, zegt Machiavelli, ‘omdat het hem aan macht ontbrak zijn aanhangers in het geloof aan hem te bestendigen en de twijfelaars daartoe te dwingen.’ De man des geloofs wordt aldus teruggebracht tot een formule van machtsverhoudingen; ‘alle gewapende profeten hebben overwonnen, terwijl alle onbewapende ten gronde gingen.’ Men ziet het: niet geloof (subs. ongeloof) is voor Machiavelli een probleem, maar alleen de mogelijkheid (subs. onmogelijkheid) zich door dat geloof al of niet te handhaven. Het geloof is in deze sfeer een stuk psychologie van de macht. In deze psychologie nu heeft Machiavelli zich verrekend; een tweede Savonarola, met den naam Luther, wierp een onvermoeden knuppel in het hoenderhok en schiep aldus een nieuwe wereld van contrasten; maar daarmee is Machiavelli's eisch, om dat-

[p. 26]

gene wat gebeurt te stellen boven wat zou moeten gebeuren, geenszins van minder kracht geworden. Onze intellectueelen, die aan het Ware, Schoone en Goede (dat wat zou moeten gebeuren) vastkleven, zouden zich aan Machiavelli moeten scholen; niet om hysterische sympathie met zijn streven te betuigen, maar om degenen, die hem altijd beoordeelen als had hij de gegevens van Mussolini tot Hitler in zijn hand gehad, te kunnen weerspreken. Een figuur wordt inderdaad gekarakteriseerd door de navolgers, die hem imiteeren; zoo wordt Machiavelli zeker voor een deel gekarakteriseerd door den Duce. Maar hij wordt niet minder geparodieerd door de wijze waarop die navolgers hem vergroven tot een uithangbord van hun eigen vulgariteit; ook dat heeft men te bedenken, eer men tegen Machiavelli te keer gaat... waar ik zelf aan mee zou willen doen, mits men niet tegen zijn caricatuur te keer gaat.