Scholastische en sceptische humor

IN den humor vindt men twee betrekkingen tot het leven tegenover elkaar, die zich ongeveer verhouden als in de philosophie de scholastiek en het scepticisme. Men heeft de humor van De Lach, het bekende treinorgaan, die berust op een ingewikkeld, dikwijls zeer geraffineerd complex van onmogelijkheden, die op het werkelijke leven eigenlijk in het geheel niet meer betrokken worden, al doet de humor alsof; de lezer van het moppenblad, die een verfomfaaiden heer uit een totaal in puin gereden auto ziet opduiken en daaronder een z.g. humoristischen tekst leest, heeft lang verleerd zich in te denken in de verschrikkingen van het ongeluk; het mopje, waarover hij zich tusschen Leiden en Haarlem amuseert, is voor hem niets anders dan een abstract geval, één der vele heilsfeiten van het bij voorbaat aanvaarde dogma: dat de situatie amusant is, en niets anders dan amusant. Dat

[p. 55]

‘geloof’ staat voorop, twijfel daaraan wordt door den beroepshumorist niet geduld en met alle mogelijke middelen in den kiem gesmoord; de gansche productie van Punch- en Lach-drukwerken dient om dat geloofdoor tallooze ‘wonderen’ steeds maar weer te rechtvaardigen.

Is er dus iets tegen dezen humor den scholastischen humor te noemen? Hoe doller de situaties worden, hoe onmogelijker de tegenstellingen, des te minder kans bestaat er, dat de scholastische humor den man, voor wien hij bestemd is, ooit aan het twijfelen zal brengen; want het onmogelijke geval neemt hem zoozeer in beslag, dat hij voor een onverwachte humoristische situatie, zooals men die in het leven haast dagelijks tegenkomt, geen oog meer heeft. Die andere soort humor immers grenst steeds aan de tragiek; men kan haar niet systematiseeren, waar en in welken vorm zij zich zal voordoen is niet te voorspellen, anders ware zij geen humor in den sceptischen zin. Om dien anti-scholastischen humor te kunnen ontmoeten, moet men zich n.l. volkomen los hebben gemaakt van de gedachte, dat humor gebonden is aan bepaalde situaties (verdrinkende hengelaars, puinhoopen van auto's, verliefden en verloofden op canapé's etc.). Men moet eerst het geloof aan de situatie verloren hebben; pas dan kan men den humor van alle denkbare situaties afwachten, pas dan rechtvaardigen de dingen, die men dagelijks tegenkomt, zichzelf door zich in overvloed aan te bieden als humoristische stof. De onweerstaanbaarheid van de groote humoristische schrijvers, die geen beroepshumoristen zijn (de ‘sceptici’ dus), moet men dan ook vooral zoeken in de aan ieder systeem ontsnappende onverwachtheid der situaties die zij scheppen; want nauwe-

[p. 56]

lijks loopt ergens het systeem, d.i. de opzettelijk voorbereide intocht en de scholastische rechtvaardiging van een of ander humor-dogma, in het oog, of de humor wordt een cliché, en daarmee onverdraaglijk grappig of ernstig voor degenen, die in den humor verlost willen worden van het ‘thomisme’ van De Lach.