De roeping van den mensch

‘DE roeping van den mensch is mensch te zijn.’...Maar iemand, die niets hoort ‘roepen’ van dien aard, die al lang tevreden is met zijn vakje en zich niets aantrekt van het vakje, waarin zijn buurman ploetert, die iemand vindt, dat de roeping van den mensch is vakman te zijn (goed vakman, deugdzaam vakman, vroom vakman, etc. etc. vakman), en dat men vanzelf al mensch is door het onloochenbaar bezit van een neus, twee oogen, twee ooren, een mond, twee handen en nog enkele onderdeelen en scharnieren meer, waarover het gras, dat groeit, en de koe, die loeit en het gras opeet, niet beschikt. Waarom, denken zij, schreeuwt die ordinaire man Multatuli dan zoo hard, dat de roeping van den mensch is mensch te zijn? Hij moet wel tot het vakgilde der zenuwlijders behooren!...En weer anderen, aangetrokken door de welluidendheid der proclamatie, beginnen spoorslags met niets anders dan mensch te zijn, hun twee oogen over alles te laten gaan, hun twee ooren bij iederen katheder twee minuten te luisteren te leggen en hun eenen neus gedurende

[p. 57]

één seconde in ieder vak te steken, dat toevallig binnen hun bereik komt; dat zijn de door de wol geverfde Multatulianen, die den naam Multatuli in discrediet hebben gebracht, omdat zij niet interpelleerden, zooals hun meester, maar direct willen decreteeren. Zij vertegenwoordigen die ‘onberaden verbrokkeling van gaven’ (Multatuli), die de spotvorm is van het ouderwetsche specialisme, en waartegen hun meester zelf in zijn Specialiteiten met nadruk geeft gewaarschuwd.