‘Propria Cures’ en de roeisport
(Een niet-sportieve apologie)

De vorige week kondigden wij reeds onder de rubriek Pers het maandblad van de Bond van Sociaal-democratische Studentenclubs Kentering aan dat ons dezer dagen ook rechtstreeks werd toegezonden. Dit eerste nummer maakt volstrekt geen onsympathieke indruk, wat het uiterlijk en enkele inwendigheden betreft. De redactie leidt het in met een openhartig woord, dat ook op de principiële tegenstander indruk maakt; hoeveel te meer dan op iemand, die ‘wat zomersproeten heeft opgedaan in de rode zon’; aldus de karakteristiek van deze klassenstrijderige redactie betreffende lieden, die niet a priori het socialisme als levenshouding verwerpen, maar het evenmin met het enthousiasme van een arbeider omhelzen.

In deze inleiding leest men onder meer: ‘Wij zijn nog wel in staat eerbied en ontzag te koesteren voor

[p. 142]

de wijze waarop iemand voor z'n beginsel eerlijk weet te strijden en zich te geven’. Dit standpunt tegenover anderer mening is zeer lofwaardig. Jammer, geachte redactie, van uw welmenende voornemens en desillusionerend voor uw niet S.D.A.P.-gezinde lezers is het daarom, dat gij al dadelijk zo weinig toont te begrijpen, wat deze beginselverklaring heeft te betekenen. Gij neemt in uw eerste nummer een artikel op, getiteld: 1 Mei bezopenen of Student en Arbeidersbeweging, door C. de B.; een artikel, zulke onwaardige insinuaties inhoudend tegenover ons blad, dat de schrijver blijkbaar nooit leest, dat gij de oprechtheid van uw inleidend woord niet beter had kunnen bewijzen, dan door dit onbetekenende stukje pertinent te weigeren. Gij neemt verder onder uw varia deze zouteloze en bovendien heel oudbakken ‘aardigheid’ op: ‘P.C.-Nereus-Varsity und kein Ende’. Waarom, kenterend nieuwelingetje, dit venijnigheidje tegenover uw vijf-en-dertig-jarige collega, die de zaak, waarvoor gij strijdt, bovendien vroeger onschatbare diensten heeft bewezen?

Laat ik U zeggen, dat de geïncrimineerde term (‘1 Mei-bezopenen’) in het stukje Helden van Hendrik Scholte mijn sympathie niet heeft. Ik weet wel, dat uw 1 Mei-feesten geen dionysische mysteriën zijn en dat de nuchterheid in de feestgangers dikwijls onmiskenbaar is. Is dit echter een reden voor de heer C. de B. te schrijven: ‘Noch de Redactie, noch elk der 7 Redactieleden individueel, nòch een der inzenders schijnt het nodig te hebben gevonden op deze zin een aanmerking te maken’? Geenszins, naar het mij voorkomt; het is niet onze taak, alle opinies, die wij niet delen, met commentaren te voorzien. Dit vermoeiende ambacht zult ook gij, redactie van Kentering niet op U nemen. Dat de heer C. de B. zélf niet de aanmerkende inzender was, laat ik daar; hij klaagt over deze dingen liever een half jaar later.

De heer C. de B. schuift ons verder een ‘ontstellende Weltfremdheid’ op de hals, alleen niet ten opzichte

[p. 143]

van Varsity's; de redactie dikt dit nog eens aan door haar snoeperig varium. Het onloochenbare feit, dat de P.C.-redacteuren in een bootje op het Noordzeekanaal rondgedobberd hebben en daarna zes bladzijden aan een hoogtepunt in de maatschappij der Corpora hebben gewijd, schijnt dit alles te hebben geïnspireerd. Moet ik nog de moeite nemen, een dergelijke bewering door tegenargumenten te ontzenuwen? Hoorde gij, C.d.B. en redactie, nooit van onze culturele rubrieken? Getuigen zij van Weltfremdheid, van Varsity und kein Ende? Dit nummer kan U bewijzen, hoe ridicuul zulke bêtises zijn. Wanneer gij ons wilt bestrijden, tast ons dan aan in onze houding tegenover het socialisme! Wij zullen U dan antwoorden, dat wij, al stellen wij onze kolommen voor iedere opinie14 open, nog andere cultuurbelangen kennen dan politieke. Of zijt gij nog zo naïef te veronderstellen, dat voor ons de ‘zuivere levensvreugde en levenswijding’ van de Arbeidersjeugdcentrale (op háár terrein een verdienstelijk instituut), te herwinnen is? Dan miskent gij het essentiële aan de arbeidersjeugd en aan ons!

‘Er zijn reeds genoeg studentenorganen, die zich wat rose schmink aanleggen’, schrijft de heer C. de B. Welnu, P.C. zal onder dezulken niet gerekend kunnen worden; wij hebben onze (ook socialistische!) Godsbeschouwers en wij hebben onze zwarte conservatieven, onze kroegspecialiteiten en onze dichters, maar wij flirten met géén politieke partij. Er wordt in P.C. zelfs over... roeisport geschreven. Valt ons aan over dit standpunt van veelzijdige neutraliteit, maar laat hinderlijk bekrompen onwaarheden achterwege. Houdt uw belofte, eerlijke beginselen te eerbiedigen en te ontzien!

 

25 oktober 1924

M.t.B.

14Och kom! Meen je dat heus?
R. Str.