Het Vereenigd Tooneel
Pailleron, De Wereld, waarin men zich verveelt

Er zijn van die handige serres, waar links, rechts en in het midden in het diepste geheim, maar hardop geconverseerd wordt, zonder dat aan de geheimen der verschillende pratende groepjes verdere openbaarheid schijnt te worden gegeven. Door wonderlijk bestier van het lot dwalen mensen met afspraakjes zó tussen de palmen door, dat ze elkaar niet ontmoeten en op die manier kunnen er gemakkelijk zes personen, allen op zoek naar een avontuur in één oranjerie opgeborgen worden. Bovendien wordt er dan van tijd tot tijd terzijde luide en ostentatief geroepen, dat men elkaar werkelijk niet of wel ziet; het publiek komt aldus te weten, wie van de zes door de anderen niet of wel betrapt is. Zulke serres komen inderdaad voor... helaas alleen op de planken, als de eenheid van tijd, plaats en handeling vergt, dat drie paren onbespied kunnen vrijen. Dit is de enige beproefde methode om aan twee ingewikkelde bedrijven

[p. 170]

een bevredigend slot te construeren; het lukt altijd.

Ik wil maar zeggen, dat het stuk van Eduard Pailleron, dat, dank zij de lectuur op onze vooruitstrevende Gymnasia en H.B.S.'en, nog altijd een zekere vermaardheid bezit, hopeloos verouderd is en beneden de waardigheid van het Vereenigd Tooneel. Het hekelt toestanden in de Franse republiek na het tweede keizerrijk op een wijze, die heel slapjes aan Molière doet denken; maar voor de eeuwigheid heeft Pailleron blijkbaar niet kunnen schrijven. Zijn types stammen uit een verflenste en in die vorm verdwenen schijnbeschaving, die dus thans aan satire geen behoefte meer heeft. De wereld, waarin men zich verveelt, is van karakter, zij het niet in haar snobisme, veranderd; zij bedrijft thans theosofie of andere wijsheid, die in handboekjes te koop is of zij ligt op de knieën voor het Amerikanisme. De geëmancipeerde vrouw is niet meer darwinistisch als Lucy Watson, maar hangt la garçonne uit en het onechte kind weent niet meer om de onechtheid. Voordragende treurspeldichters hebben hun plaats afgestaan aan telepathen; echter vóór alles doet de wereld, die zich verveelt, aan psychoanalyse en daarvan had Pailleron nog nooit gehoord. Wil men hem spelen, goed; maar dan in het luchtige gewaad van baleinen, pofmouwen en andere modetrouvailles, waarmee een degelijker voorgeslacht de lichaamslijn omschiep. Want daardoor zou men voldoende aanduiden, dat dit blijspel in een andere tijd thuis hoort en tot historisch drama is gepromoveerd!

De bekoorlijke eenvoud, waarmee mevr. Holtrop-van Gelder de hertogin de Réville speelde, kon niet tegen de verweerdheid van het gegeven op; toch was het voornamelijk aan haar te danken, dat de enkele pittige momenten goed tot hun recht kwamen. Louise Kooiman was niet te benijden in haar allerondankbaarste gravinnerol, waarvan met de beste wil niets meer te maken valt. Verder is het moeilijk te beslissen, of Dirk Verbeek (de Céran), Willy Haak (Susanne) dan wel Vera Bondam (Lucy Watson) het meest te beklagen waren, dat zij nog aan zó iets hun krachten moesten geven. Carel van

[p. 171]

Hees en Gimberg hadden het wat gemakkelijker als soms wel vermakelijke persiflages. Gij echter, Constant van Kerckhoven en echtgenote, bracht hier de onbetaalbare humor van de twintigste eeuw en daarmee de lach aan een toeschouwer, wie deze zich vervelende wereld overigens nogal eens verveelde.

 

22 november 1924

M.t.B.