Nederlandsch Toneel
Heyermans, Uitkomst

De vlucht uit de werkelijkheid naar de niet van werkelijkheid beroofde droom is gewoonlijk een zeer intense onthulling van de diepste realiteit in de kunstenaar. In

[p. 228]

de droom toch organiseert hij, ontheven van de dwang der waaktoestand-causaliteit, naar zijn welbehagen momenten van het leven in een paralogisch verband. Ongetwijfeld is dit niet de droomkunst van het Parijse Surréalisme; want de vraag naar de feitelijke juistheid van dit geschapen verband qua droompsychologie komt eerst in de tweede plaats. De primaire vraag is: hoe heeft de kunstenaar van het onwerkelijk samenhangende werkelijkheid gemaakt. Het zal steeds blijken, dat zijn kunstenaarschap, zijn eigenheid deze realiteit vormde, die zonder het wezen van de schepper droom, d.w.z. onkunstvaardige reeks, zou gebleven zijn. Zo is bij Shakespeare de midzomernachtsdroom een mythologisch-barok gestoei; Strindbergs Droomspel kenmerken de verlaten flarden leven, die soms elkaar raken, hier een ogenblik blijven hangen, daar onmiddellijk wegzinken; en bij Hauptmann komt de zoetigheid vertederd flemen. De sfeer naast de al te veel conventionele gegevens biedende dag, is lokkend vooral voor een toneelschrijver, die steeds rekening moet houden met de eisen van zijn levend en dood materiaal.

De aartsrealist Heyermans nu verloochent zich evenmin in zijn ‘spel van droom en leven’, hij bevestigt hiermee slechts, dat zijn beste realistische werk nooit verstoken was van mystieke inspiratie. Het droomspel in Uitkomst is immers uitvloeisel van een voorafgaand werkelijk gebeuren, dat op zichzelf een exempel is van Heyermans' hoogste kunnen: sentiment zonder sentimentaliteit, volksleven zonder idealisering, maar ook zonder vernuchtering, boven alles prachtig toneelwerk. De tendens bleef thuis. Alleen de macht, het leven innig liefhebbend te kunnen zien en niettemin zoals het is, bepaalt hier, zoals steeds, de grootheid van de naturalist Heyermans.

In het tweede deel van Uitkomst wordt Jan, de zieke jongen, in de droom boven zijn bestaan opgeheven. Heyermans' innige levensliefde ontvlucht hier de aldagsvorm en onthult daardoor haar ware wezen. Nu immers is het volkskind niet langer offer van een wrede wereld;

[p. 229]

het vormt zelf die wereld. De zwaan uit de parkvijver is zijn bondgenoot; met kostbare sterren van de hemel zijn de mensen voor hem te winnen. Maar tenslotte triomferen de benauwende herinneringsbeelden, die steeds dreigen; de bakker, de eeuwige centenvampier van het proletariaat, doodt de zwaan.

Dit alles is zeker meer een verbeeldingsspel van Heyermans, dan een droombeeld van Jan; psychologisch staat het dichter bij een omgedichte realiteit, dan bij een gedramatiseerde droom. Maar hoe de verhouding tot de wetenschappelijke uitrafeling van het onderbewuste ook moge zijn, als kunstwerk is het onaantastbaar zuiver en een groot getuigenis van een groot talent.

Royaards koos hier uit het beste van de gestorvene, wiens nagedachtenis hij daarmee beter weet te eren dan de vele middelmatige opvoeringen van zijn middelmatige stukken, die op de publieke sensatie speculeren ooit kunnen doen. De discipline van zijn regie en de toneelschikking van Louis Saalborn gaven een soms volmaakte vertolking, wel met veel Droomspelreminiscensen in het décor en een enkel minder geslaagd onderdeel (b.v. de sprekende zwaan), maar geheel aansluitend bij deze tweevormige wereld.

Tilly Lus speelde Jan in een ideale stijl, zonder gemakkelijk overgevoelig effect, sober en uiterst eenvoudig: een fantastisch kind, maar met in proletarische voorstellingen begrensde fantasie. In het algemeen kan men van overigen zeggen, dat zij zonder uitzondering een voorbeeldige eenheid vormden. (Wie bezwaren heeft tegen Royaards' regie mag dit fenomenale resultaat toch geenszins voorbij zien!) Persoonlijke kwaliteiten te zeer naar voren brengen wordt dus licht onrecht doen aan anderen. Parser en Gobau als verbeten zwoegers, Kreeft als een humoristisch begenadigde, Anna Sablairolles als toegewijde moeder, Magda Janssens als rebelse fabrieksmeid, zij allen stichtten een milieu van ellende, waarin de verdrongen menselijkheid zich op de zieke gericht heeft; en kleinere typerin-

[p. 230]

gen, een vroom schoenlappertje van Elias van Praag, een dreigende bakker van Tourniaire, waren subliem.

 

7 maart 1925

M.t.B.