De Nederlandse Olympiade
Olympia ligt in Elis.

Twee beelden wil ik in korte trekken naast elkaar stellen. Het ene is geidealiseerd, het andere allerminst. En de gevolgtrekkingen zullen duidelijk zijn.

Het eerste beeld. In Olympia verenigen zich de overigens steeds verdeelde Grieken, die hun belangen vergeten voor het éne grote doel. Hier wandelen Atheners en Spartanen genoeglijk naast elkaar. Megarensers en Boeotiërs zitten in het zonnetje van de veelbesproken hittegolf te braden. Griekenland is één in veelheid. Zijn helden trainen het lichaam en ook de geest. De atleten betwisten elkaar de zege in het pentaethlon. Herodotos draagt zijn geschiedenis der perzische oorlogen voor.

De bekranste overwinnaars huldigt heel Griekenland en aan de feestmaaltijden weerklinken de epinixia hun ter ere. Onder de strakke hemel, tussen de stroeve tempelzuilen is de idee der Eenheid een levend en tastbaar leven, een onverwoestbaar eigendom van het grieks Olympia.

Het tweede beeld. Een Stadion aan het eind van de Amstelveenseweg. Riante ligging. Stampvol. Heel Amsterdam vergeet zijn negotie voor het éne doel. De bewoners van Olterterp en Valkenswaard worstelen naar de open tribune. Een Engelsman schuilt bij een juffrouw uit een verdacht perceel onder een parapluie voor de gelijkmatig neerstromende regen. Men hoort

[p. 280]

vloeken in de meest verschillende talen.

De back van Bolivia wordt lens getrapt. Onderzoek. Opzet van de Oekrainers, die met alle geweld wensen te winnen. Het publiek verminkt de scheidsrechter, zodat opneming in het Binnengasthuis noodzakelijk wordt geacht.

De overwinnaars hebben vals gespeeld; hierover zijn alle kranten, behalve die van de overwinnaars toevallig, het roerend eens. Corruptie, internationale haat en winstjes voor de middenstand zijn het zeer tastbare eigendom van het amsterdams Olympia.

Dit zijn twee onware visioenen. Van het eerste kon ik door gebrek aan leeftijd bezwaarlijk op de hoogte zijn; het tweede ligt nog in de windselen der toekomst verborgen. Het eerste is een ‘Idealbildnis’, het tweede een schromelijke karikatuur van de Olympiade te Parijs, waar het toch werkelijk iets fatsoenlijker toeging.

Toegegeven. Ik idealiseerde zoëven de spelen der Grieken. Ik ridiculiseerde de spelen der halfnegers en Europeanen. Maar dit heeft niets om het lijf, want ik eis voor geen van beide geloof. Er is in het ware Olympia misschien ook geknoeid en in Parijs werd ook wel eens fair gespeeld.

Toegegeven. Deze beide platvloerse verbeeldingen zijn onwaar; maar zij hebben altijd nog voldoende waarheid, wanneer men het onbeholpen schouwspel aanziet van het Nederlandse volk, dat in verontwaardiging de koorden der overigens goedgesloten beurs heeft losgerukt en onder de bezielende leiding van het N.O.C te wapen stormt voor zijn nationale eer.

Wie wist, voor enige dagen, dat dit volk zo geestdriftig was? Wie wist, dat het zo de smaad tegenover het buitenland van zijn zindelijke ruiten zou kunnen aflappen? Wie wist, dat het volk, dat zich principieel buiten alle gevaarlijke karweitjes houdt, dat zijn kunstenaars laat verhongeren en nooit van Lorenz gehoord heeft, dodelijk gekrenkt kon zijn, diep gegriefd enz.?

Dat wist niemand. En toch hebben de pessimisten, die dit volk te laag schatten, zich misrekend. Want.....

[p. 281]
1.Wat Ds. Visscher in de Tweede Kamer van Paulus heeft gezegd, dat heeft, zo luidt de exegese des Nederlandsen volks, niks niet met sport te maken.
2.De kapitein (=Scharroo) heeft gezegd, dat de Olympiade er tóch komt.
3.Baron Schimmelpenninck van der Oye was ‘pijnlijk getroffen’.
4.Dit is de enige manier, waarop een klein land groot kan zijn.
5.Anders gaan de spelen naar Uruguay-weet-ik-veel en wij zijn klaplopers.
Ziehier vijf grondoverwegingen, die ons volk ertoe geleid hebben, een zo akelig enthousiasme aan de dag te leggen, dat men er werkelijk door geroerd wordt. En het zijn goéde gronden. Daarop kan men gerust in Kempinski voor de Olympiade gaan eten. Wanneer men hier het steeds verzwegen, toch even eerbare argument aan toevoegt:
6.De middenstand van Amsterdam wil ook wel eens een extraatje verdienen,
dan heeft men een zeer klemmend betoog voor de Olympiade geleverd.

 

En niettemin is dit toneel een beetje belachelijk, niet zoveel minder dan de Timotheusverdraaiing van Ds. Visscher. Niet de internationale sport, maar dit dobbelen met de ‘eer’ is humbug. Al deze interessante comité's en sub-comité's hebben de taak van Rembrandt, Johan de Witt, de Marissen en Kamerlingh Onnes overgenomen om de eer van Nederland in den vreemde hoog te houden.

Want het is zo ordinair om die naam hoog te houden met de pen, het penseel en het hoofd. Dat is internationalisme, waar men zo niets van merkt. Zulks laat het nederlandse volk dan ook terecht ijskoud. Maar wanneer het gaat om de harmoniërende kamp der europese volkeren, om de verbroedering der kuitspieren, dan ziet Nederland pas in, dat het alleen in déze dingen groot kan zijn; dan verdwijnen alle dichters, schilders,

[p. 282]

staatslieden en geleerden in het niet voor de naam die klinkt als een oorlogsroep:

Scharroo!

Deze zal onze eer redden. Hij zal Olympia in Amsterdam stichten. Over de doorgezakte knieën, de mishandelde scheidsrechters en de volle hotels loopt het pad naar de roem.

Maar Olympia ligt in Elis. Daarom is het een beetje belachelijk.

 

23 mei 1925

M.t.B.