Rotterdamsch-Hofstadtooneel
André Birabeau, Kan dat?

Andermaal een scenische parafrase van het ‘verlangen’- probleem, maar in een geheel andere toon. Birabeau tracht een kluchtige verbeelding te geven van freudiaanse droompsychologie en wijst daarbij de enigszins naieve weg tot ‘sublimering’ in het bewuste dagleven. Men kan op zijn vingers natellen, dat hierbij iets meer komt kijken dan gevoeglijk in een zo beknopt en vermakelijk-licht niemendalletje verwerkt kan worden en de hele geschiedenis blijft dan ook vrijwel toneeleffect. Wanneer dit effect nu zo éclatant geworden was, dat het op zichzelf voldoende geweest zou zijn ter vulling, kon men er vrede mee hebben; helaas is dit niet het geval. Er zijn aardige momenten en er is zelfs een in zijn belachelijkheid tragisch type, de vazenbreker Valotin; maar alles blijft fragmentarisch. De inleidende scènes zijn overbodig lang en flauw; het slot lijdt aan dezelfde euvelen. Birabeau mist, althans in deze proeve van zijn talent, het geniale van de aan hem verwante Duvernois; hij mist de hier zo noodzakelijke gave der elegante zelfbeperking.

Cor van der Lugt verleende geen bijzonder karakter aan zijn (ook wel wat erg afgezaagde) dokter-die-geen-praktijk-heeft, Annie van Ees en Jacques Reule gaven

[p. 320]

een heel goede droom - het beste deel trouwens van het stukje - en Piet Bron droeg een vermakelijke Valotin bij. Daarmee was echter het geheel niet gered; de eindindruk bleef onbevredigend.

 

Na de pauze volgde een eenakter van Afred Sutro, Dat Huwelijk.... moet voorkomen worden. Amusante onzin, die voornamelijk gebaseerd is op de rechtsgeleerde à tort et à travers, die zijn allures nergens kan afleggen; want de intrige zelf is zwak. Reule en zijn bekoorlijke beklaagde Rie Gilhuys kweten zich verdienstelijk volgens kluchtrecept van hun taak.

Mogen wij een volgende maal op iets substantiëlers hopen?

 

26 september 1925

M.t.B.