Een opmerking over de film Variété

Aan de Heren Fré Quentans en Auc Tor.

Het is gevaarlijk werk om samen te schrijven. Zelfs bij Scharten-Antink komt er tenslotte Het Eeuwige Licht van. Maar bij Uwlieder recensie van de U.F.A.-film Variété is de disharmonie al heel erg! Dat U samen naar de bioscoop gaat, is gezelliger dan alleen; brengt dit echter de noodzakelijkheid met zich ook samen een stukje te componeren?

De heer Fré Quentans, die waarschijnlijk met pedagogische bedoelingen de film frequenteert, heeft zich blijkbaar ten zeerste geërgerd over de walgelijke zedeloosheid van de wulpse Lya de Putti. Hij verliet met knipperende ogen en blakend van... verontwaardiging het Rembrandt-theater, geheel ontsteld over zoveel ontucht. Hij noemde dit ‘toegepaste pornosophie’...

De heer Auc Tor, meer de auctor intellectualis van intellectuele artikelen, vond Variété een goede kunst-

[p. 361]

film, ‘waarlijk kunstig’. Ook oordeelde hij het werk van Jannings een ‘prestatie’; hij gewaagde zelfs van ‘nieuwe regie-vondsten’, ‘geweldig spel’...

Daarop gingen deze twee heren samen hun stukje schrijven. Ieder wat, maar Fré het meest, omdat de zedelijke gekwetstheid hem een volgeladen vulpen schonk. Het wonderlijk resultaat werd in P.C. van 30 Januari j.l. gedrukt.

Het schijnt wenselijk de heren aan te raden in het vervolg hun eigen wegen te gaan. Ieder zijn eigen stukje, dat brengt bovendien copy aan. De heer Fré Quentans stelle een Open Brief aan burgemeester De Vlugt op, met een dringende bede alsnog te komen verbieden (de heer de V. was deze week niet in de stad). Hij kan hieraan een uitwijding over de perversiteit en de geslachtelijke liefde in haar differentiaties toevoegen... De heer Auctor houde zich bij zijn chapiter: de filmkunst. Hij zou daarbij gevoeglijk iets kunnen opmerken over het enorme spel van Jannings en... iets meer zeggen over de regie-vondsten. Ik twijfel er niet aan of de redactie van P.C. zal niet Fré, maar hem tot vast filmrecensent benoemen; waaronder ook de goede zeden in de studentenwereld geenszins zullen lijden.

Met verontschuldigingen, dat ik mijn vast besluit, om minstens een jaar niets over de film te beweren, hierbij verzaakt heb.

 

M.t.B.

Aan de heer M.t.B.

Gij hebt ‘ons’ al zeer verkeerd begrepen; zonder aarzeling wijt ik hiervan een belangrijk deel aan onduidelijkheid mijnerzijds. Ik heb daardoor de schijn opgewekt als wilde ik, met erkenning van een artistiek element in deze film, mij tot censor morum of individueel nakeurder opwerpen. Dit is mijn bedoeling niet geweest.

[p. 362]

Ik wilde met mijn stukje twee doeleinden nastreven, die door de heer M.t.B. geheel worden genegeerd, terwijl mij een andere in de schoenen wordt geschoven, dat ontbrak. Het enige, waarin ik de heer Ter Braak gelijk moet geven, is in zijn klacht, dat ik te weinig ben ingegaan op de verdiensten van deze film, terwijl toch bleek, dat ik ook daarvoor open oog had gehad. Dat dit elders reeds zoveel beter was geschied speelde hier zeker een rol, daarnaast echter heeft mijn ergernis het enthousiasme, dat waarlijk zeer groot was, wel wat in de verdrukking gebracht.

Maar nu dan de bedoelingen van mijn kritiek. In de eerste plaats wilde ik de leugenachtigheid betogen van de lijfspreuk der U.F.A.: ‘wij onderwerpen ons niet aan het publiek, maar het publiek aan ons’. Dat de U.F.A. zich in deze film wel allerminst aan deze spreuk hield, zal de heer Ter Braak mij zeker niet betwisten. Aan de andere kant - en hier weet ik dat wij onmogelijk tot overeenstemming kunnen geraken - wilde ik de twijfelachtige kunstwaarde van dergelijk realisme betogen, en wel speciaal van het onderhavige Duitse in vergelijking met de Franse filmromantiek, die ik tegenover elkander zie staan als slechte smaak en goede. Dat een zedelijke veroordeling in een kunstrubriek van een blad als P.C. niet op haar plaats is, onderschrijf ik volkomen; maar het is aan haar aanwezigheid bij mij te wijten, dat zij ook in deze kolommen doorschemerde.

Voor het vervolg blijve de heer Auctor voor wat hij is: De man op de achtergrond, maar ongenoemd; de naam Fré Quentans werp ik in de prullemand als een afgerukt, gescheurd masker.

 

6 februari 1926

R.K.A.