Prof. Leopold Jessner over ‘Tell’

De bekende regisseur prof. Leopold Jessner, die als gast bij het Hofstadtooneel Schillers ‘Wilhelm Tell’ zal ensceneeren, heeft gisteren aan vertegenwoordigers van de pers belangwekkende inlichtingen verstrekt over deze opvoering, waarvan de première eind Januari of begin Februari te verwachten is.

Prof. Jessner begon met eenige opmerkingen over den regisseur in het algemeen. Twee generaties geleden bestond de regisseur in den modernen zin nog niet; er waren natuurlijk personen, die een lijn aangaven, maar zij zijn niet met den tegenwoordigen regisseur te vergelijken. Reinhardt was de eerste, die het begrip regisseur werkelijk representeerde.

Goethes ‘bilde Künstler, rede nicht’ is op den regisseur niet van toepassing, hij moet wel degelijk weten wat hij doet. Hij is als een kapitein op zijn schip en vertegenwoordigt dus een nieuw type kunstenaar. Men kan het een strategisch kunstenaarschap noemen.

Daarop gaf Jessner als representatieve figuren aan den Rus Stanislavski, die zelfs als hij ‘Carmen’ regisseerde, de melodie van het oude Rusland vertolkte, en Reinhardt, den voltooier van de baroktraditie in de tooneelkunst. Vervolgens kwam hij tot zijn eigen werk, dat hij typeerde als ‘dramaturgische’ regie. Bewust, zeide Jessner, lees ik een grondmotief uit de stof, die voor mij ligt en daarop bouw ik mijn opvoering. Zooals Wagner in ‘Tannhäuser’ telkens weer terugkomt op het Venusmotief, zoo koos Jessner b.v. uit de vele Hamlet-motieven het ‘something rotten in the State of Denmark’, in ‘Kabale und Liebe’ de tegenstelling van hof en burgerij; en thans in ‘Tell’ de vrijheidsgedachte. Iedere acteur moet zich aan die grondgedachte houden, waarop alles wordt geconcentreerd.

In antwoord op een door ons gestelde vraag naar de mate van respect, die de regisseur voor de opvatting van den schrijver moet bewaren, lichtte Jessner deze these nog uitvoerig toe. Iedere tijd moet zijn klassieken opnieuw vormen, volgens Goethes woord ‘man muss Geschaffenes neu schaffen’; de regisseur permitteert zich dezelfde vrijheid als de interpretator van den Bijbel. Deze tijd is een politieke tijd en daarom lezen wij in de klassieken vóór alles politiek. Jessner preciseerde daarbij, dat hij het woord ‘politiek’ in algemeen-menschelijken zin, niet in partijbeteekenis gebruikte.

Over ‘Tell’ in het bijzonder sprekend, zeide Jessner, dat de eigenlijke lijdensgeschiedenis van Schiller pas na zijn dood was begonnen; hij werd n.l. van generatie op generatie meer met de keel dan met de ziel gespeeld. Gebrek aan scheppend initiatief deed dien stijl van geslacht op geslacht overgaan; zelfs in de pauzen hoorde men nog de heeschheid der spelers.

Men moet Schiller ‘geistiger’, zonder valsch pathos en stroovuur spelen. Daarom hebben de Nederlandsche acteurs, van wie Jessner het zich een eer rekende de gast te zijn, veel op de Duitsche voor: zij hebben geen hinder van de Schiller traditie.

Nader lichtte Jessner nog de werkverdeeling bij deze ‘Tell’-opvoering toe en legde er den nadruk op, dat hij de grondgedachte aangaf, maar Cor van der Lugt Melsert als ‘trouwe hoeder der Hollandsche taal’ naast zich had. De décors van Veterman zullen geen overwegende rol spelen, maar een ‘aroma’ van de voorstelling zijn. In Van der Lugt zeide Jessner den aangewezen Tell te zien; minder agressief dan Bassermann, kan Van der Lugt de figuur van Tell geven als een in zekeren zin afzijdige.

De heer Van der Horst deed daarna nog eenige mededeelingen over de rolverdeeling. Van der Lugt speelt Tell, Elsensohn Stauffacher, Eringa Gessler, Annie van Duyn den kleinen Walter. Daarna beantwoordde Jessner nog enkele vragen.