Gijsbreght van Aemstel
Amsterdamsche Tooneelvereeniging.
Kon. Schouwburg.

Er gaat geen Gijsbreght-voorstelling voorbij, of men heeft er zoo zijn gedachten bij. Iedere opvatting brengt weer een anderen kant van Vondel's problematische speelbaarheid naar voren; soms blijkt wat volkomen onbereikbaar scheen voor de regie, plotseling weer op het tooneel mogelijk, dan weer zakt een scène weg, omdat men er ditmaal geen weg mee wist. Over de verschillende Vondel-interpretaties hebben wij in het avondblad van eergisteren één en ander gezegd; het staat nu wel vast, dat de vertooning onder leiding van Drefesne geenszins de minste is geweest. Wij kregen ditmaal een Gijsbreght, die niet alleen geheel aanvaardbaar, doch bij fragmenten zelfs geïnspireerd en overtuigend was; een Gijsbreght zonder te veel doode plekken, een Gijsbreght in een grooten, zwaren stijl ten tooneele gebracht.

Defresne had in zijn regie zeer gelukkige vondsten, vooral in zijn samenwerking met den décorontwerper Mathieu Wiegman. Het geheel, dat zoo dikwijls rammelt, wàs thans werkelijk een geheel, in een versoberd realisme gehouden, met een gloed van romantiek vooral in de atmosfeer om den burcht, in het eerste en laatste bedrijf. Een oplossing van het einde als die van Defresne gaf een slotaccoord, waardoor aan den geest van Vondel in alle opzichten recht werd gedaan; en men weet uit ervaring, dat het uiterst moeilijk is na de bijna onvermijdelijke inzinking in de lange verhalen van Arent, Gijsbreght en den Bode een einde te halen, dat nog eens den toeschouwer volkomen concentreert op de tragedie. Ook nu was die inzinking er trouwens zeer duidelijk; het lijkt mij vrijwel onmogelijk, dit gat te stoppen, tenzij men den tekst geweld wil aandoen. In Vondel's methode hebben deze verslagen hun zin, maar voor ons doen zij het niet meer, zelfs bij een vaak voortreffelijke actie en dictie als die van gisteravond. Des te meer eer voor de slotconceptie met het wijde achterland, waarvoor de kleine kudde samengedrongen wacht op de beslissing.

Er was meer te waardeeren. De scène bij de kloosterpoort was uitstekend; zij is bovendien één van de dankbaarste, wat den tekst aangaat; maar het decor had hier bovendien de strenge lijn van de deur knap gecombineerd met het diepe fond van het landschap. Gelukkig was ook de burchtzaal met de kaarsenverlichting als milieu voor de ontmoeting en gesprekken tusschen Gijsbreght en Badeloch. De altijd hachelijke scène in de kapel met bisschop Gozewijn en de nonnen was ook in deze opvoering niet sterk, zij het ook niet bepaald hinderlijk; het was de groote stijl, die hier ontbrak en juist elders zoo weldadig aandeed.

Een enkel woord over de reien, waarin Vondel het Kerstmotief van de verheerlijking der zwakken laat doorklinken in de prachtige verzen, die hun aantrekkingskracht nog allerminst verloren hebben. Deze reien zijn echter een befaamd struikelblok voor de regie, en wellicht herinnert men zich daarvan vreemde dingen! Eén van de groote qualiteiten van Defresnes regie nu was, dat voor de reien een zeer eenvoudige, maar tevens absoluut afdoende oplossing was gevonden. De stem van Willy Haak, die ditmaal de verzen had te zeggen en dat met bezieling deed, kwam organisch voort uit het milieu zelf, waardoor een optocht van witte dames of een andere parade vermeden werd. Zelden heb ik de reien beter tot hun recht hooren komen dan op deze manier.

De bezetting mocht er zijn. Van Dalsum speelt den Gijsbreght niet voor de eerste maal, maar hij speelt hem nog steeds met geestdrift; als een in wezen droomerigen mensch, die den strijd als een bezoeking ervaart en bij al zijn dapperheid een ondertoon van melancholie nooit verliest. De Badeloch van Charlotte Köhler is zeker de minst traditioneele Badeloch, die men zich kan herinneren. Zij brengt meer het felle, scherpe naar voren dan de toewijding en trouw; een Badeloch, die geïnspireerd schijnt op de nuchtere Madonna's met gebombeerd voorhoofd van sommige primitieven. De opvatting is er overigens één, die zich met het talent van Charlotte Köhler uitnemend laat verdedigen; zij was de meest levende figuur en speelde Vondel bijna met het accent van een moderne psychologische verantwoording.

Naast deze Gijsbrecht en Badeloch trokken de aandacht Ben Royaards als Arent van Aemstel, iet te hevig misschien in zijn ondankbaren monoloog, een als altijd fijn en bescheiden gespeelde Willebord van van Warmelo, een ditmaal zeer aannemelijke Vosmeer de Spie van Ben Groenier, Verstraete als Broer Peter en La Chapelle als een niet sterke, maar behoorlijke Gozewijn van Aemstel, Louis van Gasteren kon men bijzonder waardeeren als Diederik van Haerlem in de scène aan de Kloosterpoort en later als den heer van Vooren. Sternheims Bode daarentegen was zwak. Van Carpentier Altings Raphael hoorde men alleen de stem, voor het effect waarschijnlijk gelukkig.

Er was veel belangstelling voor dezen avond, en tevens veel geestdrift, die, naast van Dalsum en Charlotte Köhler, zeker ook in de eerste plaats Defresnes regie heeft gegolden.

M.t.B.