Willem Tell in aantocht
Jessner en Van der Lugt regisseeren
Een actueel drama

Men zegt wel, dat het leven zelf het beste tooneel is, dat men zich denken kan; en inderdaad, die gemeenplaats vertegenwoordigt een diepzinnige waarheid. Immers: het stuk is altijd volkomen in stijl en de acteurs vergissen zich nooit, want als zij zich vergissen, zijn zij nog in hun rol, de eenige rol, die ieder mensch moet en kàn spelen......

Er is een stadium tusschen het levenstooneel en het tooneel-tooneel: dat is de repetitie. De repetitie heeft haar eigen bekoringen. Wat men uit een schemerige schouwburgzaal te zien krijgt, is nog onvolmaakt, verkeert nog in een gistingsproces. Men voelt zich half een reëele, half in een fantastische wereld. Die charme van het onvolmaakte beleeft de theaterbezoeker nooit; hij wil er, in het algemeen, ook niets van merken, want dan wordt een deel van de illusie hem ontnomen; hij begeert, en dat is zijn goed recht, de illusie van het tooneel in een zoo compleet mogelijken vorm.

Dat neemt niet weg, dat de sfeer van de repetitie een aparte leerzaamheid heeft. Er is nog geen decor om architectonisch en picturaal aan te vullen, wat een te gemakzuchtige verbeelding zich zonder decor niet droomen kan; er is geen ‘stemming’, geen volle zaal, geen applaus, er zijn zelfs geen costumes. Stuk en auteur moeten voor zichzelf spreken, zij zijn overgelaten aan de nuchterheid, die hen omringt.

In het halfduister

Wij zijn eens een kijkje gaan nemen bij een repetitie van ‘Willem Tell’, waarvan wij a.s. Zaterdag de première kunnen verwachten. Niet alleen, dat het drama door zijn inhoud weer in hooge mate actueel is; maar vooral het feit, dat twee regisseurs hun beste krachten geven aan deze opvoering, maakte ons nieuwsgierig.

Deze ‘Tell’ is in een periode van vergevorderde voorbereiding. Dat hebben wij kunnen constateeren, toen wij, verscholen in het halfduister van den Koninklijken Schouwburg, de evoluties van de spelers op de nog kale planken observeerden. Het lijkt op het eerste gezicht een tooneelbouw van Meyerhold, dit geraamte van latten, dat ons voorloopig nog in de Zwitsersche Alpen moet verplaatsen; maar die voorloopigheid geeft ons de gelegenheid, onze aandacht geheel en al te concentreeren op de voorbereiding van het spel onder leiding van prof. Leopold Jessner en Cor van der Lugt Melsert.

Jessner zit in een fauteuil gedoken toe te kijken. Zoo nu en dan beweegt hij of maakt een gebaar, dat wijst op ontevredenheid. Hij bespiedt... Hij loert... Dan is hij plotseling op het tooneel; de bril op het voorhoofd, legt hij uit, geeft met een enkel woord aan, wat hem hindert. Hij neemt niet de heele ruimte in beslag, maar zijn aanwijzingen zijn bijna altijd raak; een enkele onjuiste nuance, een verkeerd geaccentueerde lettergreep...... en Jessner is ter plaatse, om de zonde te straffen. Er ontstaat zoo nu en dan een kleine verwarring, veroorzaakt door de taalverschillen, maar in het algemeen begrijpen regisseur en spelers elkaar wonderbaarlijk snel. Blijkbaar zijn zij al volkomen op elkaar ingesteld; als het een enkele maal hapert, staat van der Lugt gereed om als tolk op te treden.

Ook van der Lugt bespiedt. Hij heeft in dit speciale geval de philologenrol, hij moet waken voor het Nederlandsch, dat Jessner natuurlijk slechts kan aanvoelen. Maar ook hij spaart zijn aanwijzingen op scaenisch gebied allerminst, en zoo zijn wij getuigen van een interessante collaboratie.

Tell in overjas en colbert.

Van tijd tot tijd schiet van der Lugt naar een uithoek van het tooneel, waar men hem juist niet verwachtte. De twee illusies gaan in elkaar over: hij is Willem Tell geworden, de hoofdpersoon van een andere wereld. Hij verdwijnt weer tusschen de Zwitsersche Alpen, maar keert aanstonds terug, zonder zich te excuseeren, zoo is de repetitie: een kruispunt van werelden, waarin men elastisch moet denken, om bij te kunnen blijven. Die elasticiteit is goed voor de training van den geest; wij merken tenslotte niet meer, dat wij telkens ‘overgaan’. Onwillekeurig beginnen bepaalde scènes al te boeien. Een enkel motief wordt onder de handen van Jessner of van der Lugt plotseling aanvaardbaar, men ziet het voor zich, hoe het zijn zal tegenover de zaal, die zich verdiept......

Een heer komt met een stoel aansleepen. Hij is de bestuurder van een kruiwagen. Een andere heer imiteert in zijn eentje 'n volledigen roffel en leest een proclamatie voor over den befaamden hoed, die niet aanwezig is, natuurlijk. Men is daar spoedig aan gewend. Hoe weinig materiaal heeft de illusie noodig, als zij eenmaal gericht is! ‘Esmoreit’ heeft men gespeeld zonder andere versiering dan een palm, die Sicilië van Damascus scheidde. Zoo nemen wij den hoed in ons op, en het gaat ons gemakkelijk af.

De actualiteit.

Het is uiteraard niet mogelijk om conclusies te trekken uit een zoo voorloopig iets als een nog niet eens generale repetitie. Maar één ding begint al door te dringen tot ons, zelfs in deze schemerige, leege schouwburgzaal: de actualiteit.

Jessner heeft ons eenigen tijd geleden meegedeeld, dat hij in ‘Tell’ de vrijheidsidee als ‘Lietmotiv’ beschouwt en dat hij die idee dus naar voren wil brengen. Het is merkbaar, hoe hij in zijn aanwijzingen de acteurs richt op dat motief; hier onderstreept hij een schijnbaar toevallig woord, daar onderdrukt hij een te sentimenteel of huiselijk gebaar, dat in den stijl der opvoering zou detoneeren. Het is niet gemakkelijk, Schillers pathos in een goede bedding te leiden; hij geeft aanleiding tot declameeren en niet iedere tooneelspeler bereikt hem dadelijk met zijn intuïtie. Jessner moet leiden, dat voelt men; hij heeft hier zelfs de noodzakelijke bevoegdheid zelf een Schiller te herscheppen uit den tekst.

Uit de fragmenten, die wij hooren en zien, spreekt de vrijheidsgedachte al volkomen duidelijk. Soms lijken de verzen van dezen ouden Schiller directe toespelingen op moderne gebeurtenissen, zoozeer vallen zij in de zaal als actualiteiten. Zou Schiller in de twintigste eeuw herboren worden? Zou zijn pathos de kans schoon zien, onder ons weer in te slaan, zooals het insloeg onder de tijdgenooten?

Wij tegenover Schiller.

Het is bijna 130 jaar geleden, dat Schiller zijn ‘Willem Tell’ voltooide. Bilderdijk heeft gesproken van ‘Schillers drekhoop’. Potgieter (volkomen in den stijl van zijn traditie) was geestdriftig voor dezen verdediger van vrijheid en vaderland. Hoe zal het geslacht van deze eeuw reageeren?

Laten wij ons niet aan voorspellingen wagen. De samenwerking van twee kundige regisseurs belooft in ieder geval een evenement waarover men van gedachten zal willen wisselen. Wat zij van Schiller zullen maken, dat moet de première van a.s. Zaterdag uitwijzen. De repetitie waarborgt een met toewijding aangevatten tekst, aan welks interpretatie een vaste grondslag niet zal ontbreken.

Het zal ons genoegen doen Tell binnenkort weer te ontmoeten, tusschen Alpen zonder latten, en in de dracht van de eeuw, waarin hij... niet geleefd heeft.